Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2401/GA, 16 augustus 2019 , beroep
Uitspraakdatum:16-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2401/GA

betreft: [klager]            datum: 16 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.J.N. Vermeij om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de terugplaatsing van klager vanuit Exodus te Amsterdam naar de locatie Zuyder Bos per 15 november 2017 (ZB-2017-659 en ZB-2017-668).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is geen sprake geweest van een “onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of van een ernstig gevaar voor personen of goederen” waar de beklagrechter in onderdeel 3.1 naar heeft verwezen als grondslag voor de spoedshalve terugplaatsing. Bovendien kan ook het beweerdelijk niet geven van “openheid van zaken” geen “ernstig gevaar voor personen of goederen opleveren”. Van klager was immers bij alle betrokkenen, waaronder Exodus, al lang en breed bekend (namelijk bij zijn aankomst bij Exodus) dat hij in een voorkomend geval niet gereanimeerd wenste te worden en dat hij een kwetsbare persoonlijkheid had. Nu het standpunt van klager van meet af aan duidelijk was kan van een gebrek aan “openheid van zaken” dan ook geen sprake zijn. Dit standpunt van klager kan dan niet ineens in november 2017 vertaald worden naar een grond voor onmiddellijke terugplaatsing. Er is dan ook geen sprake geweest van een redelijke en billijke belangenafweging.

Namens de directeur is aangegeven dat wordt gepersisteerd bij het eerder tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 31, zesde lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is de directeur bevoegd om, na instemming van de selectiefunctionaris, te beslissen tot terugplaatsing van klager in de inrichting. Artikel 31, zevende lid, van de Regeling biedt echter de mogelijkheid om - indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen - spoedshalve af te wijken van de in het zesde lid gestelde procedure. In dat geval kan de directeur van de inrichting alwaar betrokkene administratief is ingeschreven, na overleg met de verslavingskliniek, tot terugplaatsing in de penitentiaire inrichting overgaan. De selectiefunctionaris wordt zo spoedig mogelijk van de plaatsing op de hoogte gesteld.

De beroepscommissie stelt vast dat de voor de terugplaatsing vereiste instemming van de selectiefunctionaris, pas na de beslissing van de directeur is verleend. Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat er geen sprake is geweest van een omstandigheid als omschreven in artikel 31, zevende lid, van de Regeling, waardoor er spoedshalve kon worden afgeweken van de in het zesde lid gestelde procedure. Nu de vormvoorschriften niet zijn nageleefd dient het beroep reeds daarom gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie is van oordeel dat gezien het advies van de reclassering van 10 november 2017 en gezien de instemming van de selectiefunctionaris van 21 november 2017 de directeur in redelijkheid tot terugplaatsing van klager in de inrichting heeft kunnen beslissen. De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 16 augustus 2019.

 secretaris    voorzitter

Naar boven