nummer: R-18/2390/GA
betreft: [klager] datum: 16 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.J.N. Vermeij om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager vertraging heeft opgelopen in zijn detentiefasering door nalatig handelen van zijn casemanager (ZB-2017-99).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens de beklagrechter is er geen sprake van onredelijke vertraging en zou de vertraging die is ontstaan door wijzigingen kunnen komen die klager ten aanzien van zijn traject kenbaar heeft gemaakt. Echter uit de door de directeur overgelegde stukken blijken dergelijke wijzigingen niet. In de reclasseringsrapportage wordt gebruikt gemaakt van een adviesrapportage van 3 juni 2016 waarin kennelijk al een plan van aanpak is geschetst. Tevens heeft de beklagrechter vastgesteld dat al op 11 oktober 2016 voor klager een aanvraag is gedaan tot plaatsing bij Exodus. Nu klager pas op 21 februari 2017 bij Exodus is geplaatst, is er dus wel degelijk sprake geweest van onredelijke vertraging. Nu nergens uit blijkt dat deze vertraging aan klager te wijten is geweest, kan niet anders dan dat degene die zich met de plaatsing heeft beziggehouden, de casemanager, voor de vertraging heeft gezorgd, althans niet op adequate wijze heeft weten te voorkomen.
Namens de directeur is aangegeven dat wordt gepersisteerd bij het eerder tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard. Dit betreft een kennelijke verschrijving, nu de beklagrechter in de beoordeling heeft overwogen dat het beklag ongegrond zal worden verklaard. De directeur heeft een zorgplicht jegens gedetineerden ten aanzien van het betrachten van voortvarendheid met betrekking tot fasering van en hulp en begeleiding aan gedetineerden. Gelet daarop had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. Derhalve zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het al dan niet bewust onzorgvuldig dan wel nalatig handelen van de casemanager ten aanzien van klagers faseringstraject. Wat betreft de vertraging in de fasering blijkt alleen uit hetgeen de directeur ter zitting van de beklagrechter naar voren heeft gebracht dat sprake is van een vertraging van ongeveer een maand bij het realiseren van klagers plaatsing bij Exodus. Nu dit geen onredelijk lange periode is zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 16 augustus 2019.
secretaris voorzitter