Nummer: R-19/4108/GB
Betreft: [klager] datum: 18 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 juni 2019 genomen beslissing van de Minister, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 27 juni 2019 te melden in de locatie De Schie te Rotterdam gegrond verklaard en klager tevens uitstel verleend tot 29 juli 2019.
2. De feiten
Op 27 mei 2019 is klager opgeroepen zich op 27 juni 2019 te melden in de locatie De Schie voor het ondergaan van veertien dagen gevangenisstraf. Op 30 mei 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 19 juni 2019 gegrond is verklaard, waarbij klager tevens uitstel is verleend tot 29 juli 2019.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met het verleende uitstel tot 29 juli 2019. Hij wil minimaal uitstel tot 20 augustus 2019 vanwege allerlei zakelijke aangelegenheden die hij is aangegaan voor de maanden juli en augustus 2019 en om bij de diploma uitreiking van zijn kinderen aanwezig te kunnen zijn.
3.2. De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie over het uitstelbeleid, kan een verzoek tot uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Dit geldt ook voor klager. Op grond van de aangeleverde bewijsstukken is aan klager uitstel verleend tot 29 juli 2019. Klager is sinds 18 januari 2016 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Hij heeft daarom ruimschoots de gelegenheid gehad maatregelen en voorzieningen te treffen om de consequenties van de aanstaande detentie op te vangen. Nu klager ruimschoots de tijd heeft gehad voorbereidingen te treffen, ziet de Minister geen noodzaak wederom tot uitstel over te gaan.
4. De beoordeling
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager al eenmalig uitstel is verleend en hij al sinds januari 2016 bekend is met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klager heeft dan ook voldoende gelegenheid te anticiperen op de aankomende detentie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat het in onderhavige zaak om een relatief korte straf van veertien dagen gaat. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 18 juli 2019
secretaris voorzitter