Nummer: R-19/3961/GB
Betreft: […] datum: 8 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot uitstel van zijn melddatum afgewezen.
2. De feiten
Op 16 mei 2019 is klager opgeroepen zich op 14 juni 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught voor het ondergaan van drie jaar gevangenisstraf. Op 28 mei 2019 heeft klager een verzoek tot uitstel van deze melddatum ingediend, dat op 11 juni 2019 is afgewezen.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om uitstel op humanitaire gronden. Hij heeft een eerdere uitspraak van de Raad destijds niet ontvangen. Daarin staat ten onrechte dat sprake zou zijn van een executie-indicator. Hij wordt nu ten onrechte als zware crimineel beschouwd. Klager heeft alle stukken aangeleverd. Hij is in de vorige zaak niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de rechter heeft beslist dat zijn bodemprocedure apart moet worden behandeld van zijn humanitaire verzoek om uitstel. In een eerder advies van het Openbaar Ministerie (OM) is helemaal niet ingegaan op de medische omstandigheden van klagers zoon. Tegen het gehonoreerde verzoek om uitstel kon klager vervolgens niet in beroep, terwijl het op onjuiste gronden rustte. Volgens de rechter moeten de door Nederland gemaakte fouten in België worden behandeld, omdat klagers straf is overgenomen in het kader van de Wet wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS). Nederland bepaalt echter wanneer de straf ten uitvoer wordt gelegd. Klager heeft de meldoproep niet ontvangen. De selectiefunctionaris heeft laten weten klagers raadsman vanaf 1 mei 2019 op de hoogte te zullen houden, maar hij heeft geen bericht gehad. Klager had al gemeld dat hij eerdere berichten ook niet heeft ontvangen. Hij had gemaild willen worden. Klagers zoon heeft een goede toekomst voor zich. Voor hem is het van belang dat zijn broer en zijn vader (klager) bij hem zijn om zich volledig te kunnen ontwikkelen. Pesten is een groot probleem. Over de jeugdzorg bestaan ook in de pers en bij de Kamer grote zorgen. Als klager gedetineerd raakt, kan zijn zoon zich niet meer ontwikkelen tot topsporter. Niemand kan de opleiding betalen en niemand kan hem opvangen bij medische calamiteiten. Zijn andere, oudste zoon krijgt pas vanaf september 2019 studiefinanciering en kan pas vanaf 11 december 2019 als voogd aangesteld worden, zodat verzekeringen en toeslagen geregeld kunnen worden. Klager wil er voor zijn beide zonen zijn. Dat is zijn verantwoordelijkheid als alleenstaande vader. De relatie tussen klagers jongste zoon en zijn moeder is slecht. Daarvoor is ook een verklaring van zijn moeder overgelegd. Er staat een EEG voor klager gepland, waarop hij lang heeft moeten wachten. Gelet op de mogelijkheden die klagers oudste zoon op termijn kan krijgen om een en ander voor klagers jongste zoon te regelen, wordt verzocht ten minste uitstel te verlenen tot 1 januari 2020. Verzocht wordt klager en zijn beide zonen te horen. Gelet op recente uitspraken van de beroepscommissie, dient klager rechtstreeks in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) geplaatst te worden, nu hij voldoet aan de eisen van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Met name het medische attest van de huisarts is in deze procedure van belang.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het OM is om advies gevraagd, omdat het gevraagde uitstel de termijn van zes maanden overschrijdt. Het OM adviseert negatief. De Minister sluit zich hierbij aan. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) acht schorsing op medische gronden niet geïndiceerd, nadat hem de verklaring van de huisarts van 6 mei 2019 was voorgelegd. Klager heeft in de verzoek-, bezwaar- en beroepsprocedure nimmer een verzoek om directe plaatsing in een b.b.i. gedaan. Dat verzoek is pas op 5 juli 2019 gedaan. Dit wordt daarom samen met het verzoek van 3 juli 2019 in behandeling genomen op de voet van artikel 18 van de Pbw. Het OM wil daarop graag – conform de regels – nog (apart) reageren.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten en om zijn beide zoons te horen. De beroepscommissie wijst deze verzoeken af, omdat de noodzaak daarvan niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
4.2. Klager heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van zijn melddatum voor het ondergaan van drie jaar gevangenisstraf. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, oordeelt de beroepscommissie dat het OM terecht om advies is gevraagd, nu klager om meer dan zes maanden uitstel heeft verzocht.
4.3. De beroepscommissie stelt voorop dat wordt uitgegaan van de aan klager opgelegde straf, die inmiddels al door meerdere rechterlijke instanties is bekrachtigd c.q. in stand is gelaten. Klager zal deze straf dus (op enig moment) moeten ondergaan.
4.4. Klager voert aan dat hij een medische afspraak zou hebben. Dat kan echter niet tot uitstel van zijn melddatum leiden, omdat – ook belangrijke – medische afspraken in beginsel vanuit de gevangenis nagekomen kunnen worden, desnoods in het kader van doelgericht incidenteel verlof.
4.2 Klager verzoekt daarnaast om uitstel om voor zijn beide zonen te kunnen zorgen, in het bijzonder zijn jongste zoon. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.
4.5. Klagers zonen zijn 17 en 15 jaar oud en woonden bij hem thuis. De relatie met hun moeder is niet goed. De jongste zoon kampt met epileptische aanvallen; de huisarts schrijft op 6 mei 2019 dat alleen klager hem op zo’n moment kan ondersteunen. Uit berichten van de huisarts concludeert de medisch adviseur van de afdeling IMA echter dat uitstel om die reden niet medisch is geïndiceerd. De beroepscommissie zal van de juistheid van deze conclusie uitgaan, nu klager haar geen toestemming heeft gegeven de onderliggende verklaring van de huisarts op te vragen. Daarnaast is van belang dat klager al sinds 18 oktober 2018 bekend is met de opgelegde gevangenisstraf, terwijl niet is gebleken van enige poging van klager om andere zorg voor zijn zoon te organiseren.
4.6. De beroepscommissie merkt op dat financiële problemen in beginsel geen reden vormen voor uitstel. De noodzaak tot tenuitvoerlegging weegt zwaarder.
4.7. Tot slot merkt de beroepscommissie op dat het verzoek tot (directe) plaatsing in een b.b.i. zodanig laat in de procedure is gedaan, dat zij hieraan voorbij gaat.
4.8. Nu de medisch adviseur uitstel medisch niet geïndiceerd acht, het aan klager kan worden tegengeworpen dat hij geen poging heeft ondernomen om vervangende zorg te organiseren en de noodzaak tot tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan de financiële belangen van klager (en zijn zonen), kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 8 augustus 2019.
secretaris voorzitter