Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3873/GV, 30 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3873/GV

betreft: [klager]            datum: 30 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking vanwege het feit dat zijn lichamelijke gezondheid tijdens de huidige detentieperiode verslechterd is. Hoewel hij veel medicatie krijgt toegediend, heeft hij veel pijn en is zijn longfunctie verslechterd. Mede gelet op klagers forse overgewicht, achten de cardioloog en de medisch adviseur een maagingreep noodzakelijk. De cardioloog heeft met het oog op zijn levensverwachting aangedrongen op maagverkleinende chirurgie. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking daarom geïndiceerd. De inrichtingsarts meent dat detentieongeschiktheid moet worden overwogen, omdat klagers levensverwachting slecht is en de inrichting niet de passende zorg kan bieden. Inmiddels heeft klager een oriënterend gesprek gehad bij een obesitaskliniek. De behandeling bestaat uit een voortraject, bestaande uit groepssessies van een halve dag per week gedurende zes weken en het volgen van een zogenoemd crashdieet. Daarna vindt de operatie plaats en wordt een nazorgtraject gevolgd, dat een intensief sportprogramma, een specifiek dieet en het zeer frequent voeren van gesprekken met psychologen, bewegingsdeskundigen en diëtisten omvat. Deze nabehandeling duurt bijna twee jaar en kan niet vanuit detentie plaatsvinden, onder meer omdat de inrichting niet over de juiste faciliteiten beschikt en klager zich niet kan voorstellen dat hij in het Justitieel Complex voor Somatische Zorg (JCvSZ) welkom is. Het ligt voor de hand dat klager alleen voor de medische ingreep in aanmerking komt, indien hij aan het gehele nabehandelingstraject kan deelnemen en de obesitaskliniek hem slechts wil behandelen als hij gedurende het behandeltraject niet is gedetineerd. Verder bevat het advies van de advocaat-generaal onjuistheden. Er is daarom geen sprake van een risico dat klager zich aan de detentie zal onttrekken. In de gratieverzoeken van 18 februari 2018 is toegelicht waarom klager de herroeping van de eerder aan hem verleende gratie onredelijk vindt. Ook heeft hij zich tijdens een eerder aan hem verleende strafonderbreking aan de afspraken en voorwaarden gehouden en is het recidiverisico niet reëel. Mocht klager onverhoopt niet voor de behandeling in de obesitaskliniek in aanmerking komen, dan is het verlenen van strafonderbreking alsnog noodzakelijk, nu zijn detentie leidt tot een verslechtering van zijn gezondheidstoestand.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Vaststaat dat klager verschillende chronische aandoeningen heeft, waarvoor hij in de inrichting medicamenteus wordt behandeld. Desondanks acht de medisch adviseur klager niet detentieongeschikt, zodat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Het is op dit moment onduidelijk of klager daadwerkelijk een maagverkleinende operatie zal ondergaan. Ook is de zorg omtrent het anderhalf jaar durende nazorgtraject niet vanuit detentie te realiseren. Mede gezien het feit dat strafonderbreking maximaal drie maanden duurt, is de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet onredelijk of onbillijk. Daarnaast is sprake van omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor het verlenen van strafonderbreking. Hoewel aan klager eerder gratie is verleend, heeft hij zich niet aan de daaraan verbonden voorwaarden gehouden en heeft hij in die periode opnieuw een strafbaar feit gepleegd. Voorts heeft klager zich na een detentieperiode in Duitsland voor langere periode onvindbaar gehouden. Er is daarom een recidiverisico en een risico dat klager zich aan de detentie zal onttrekken aanwezig. Klagers verlofaanvraag ziet meer op een verzoek tot het doen van een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is detentiegeschikt. Hoewel de inrichtingsarts klagers verzoek om strafonderbreking ondersteunt, zijn er verder geen stukken die de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onderbouwen. Weliswaar worden medische ingrepen voorgesteld om klagers conditie te verbeteren, maar dit heeft niet een zodanig urgent karakter dat strafonderbreking noodzakelijk is. Het verlenen van strafonderbreking vanwege de gezondheidstoestand van de gedetineerde is slechts in zeer bijzondere omstandigheden, zoals een terminale ziekte, aan de orde. Nu bij klager geen sprake is van een acute situatie, is een strafonderbreking niet de geëigende weg. Voor de vraag of klagers detentie vanwege zijn slechte gezondheidstoestand kan worden voortgezet, is een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid aangewezen. Verder is sprake van een recidiverisico en een risico op het zich onttrekken aan de detentie. De aan klager verleende gratie is herroepen, omdat hij de daaraan gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd. Vervolgens heeft hij zich na zijn detentieperiode in Duitsland voor langere tijd voor de executie van de in Nederland opgelegde straffen onvindbaar gehouden. Hoewel in 2018 de tenuitvoerlegging meermalen is opgeschort vanwege een onderzoek van de medisch adviseur, doktersafspraken en een ander gratieverzoek, is uiteindelijk tot de executie van de straffen overgegaan. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden geïndiceerd. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 1305 dagen met aftrek, wegens het deelnemen aan een criminele organisatie, witwassen en handelen in strijd met de Wet op de accijns. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 864 dagen te ondergaan, evenals een eventuele subsidiaire hechtenis van een jaar. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 28 januari 2022. Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In artikel 35 van de Regeling is bepaald dat de strafonderbreking minimaal twee etmalen en maximaal drie maanden duurt. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden in verband met zijn verslechterde gezondheidssituatie en, in het verlengde daarvan, het ondergaan van een maagoperatie en bijbehorende nabehandeling. Op 5 april 2019 heeft de inrichtingsarts, onder verwijzing naar gesprekken met een cardioloog, te kennen gegeven dat de inrichting klager op dit moment onvoldoende zorg kan leveren. Hij beschouwt klagers gezondheidstoestand op dit moment onvoldoende om nog tweeëneenhalf jaar in detentie te verblijven. Volgens de inrichtingsarts moet daarom zijn detentieongeschiktheid worden overwogen. Verder bestaat geen indicatie om over te gaan tot plaatsing in het JCvSZ.
Uit de onderliggende stukken, waaronder het meest recente advies van de medisch adviseur van 24 april 2019, blijkt dat klager (nog steeds) detentiegeschikt wordt geacht. Hoewel klager kampt met longproblematiek en een zeer fors overgewicht, kan de benodigde medicamenteuze zorg in de inrichting worden geleverd. Onder meer op grond van dit advies is klagers beroep ten aanzien van de beslissing hem over te plaatsen naar het reguliere gevangenisregime van de locatie Sittard – waarin hij primair stelde dat hij detentieongeschikt is – ongegrond verklaard (RSJ 28 juni 2019, R-19/3112/GB). Ook een door klager ingediend gratieverzoek, waarin hij onder andere aanvoert dat hij detentieongeschikt is, is bij beslissing van 19 september 2018 afgewezen. De medisch adviseur heeft in zijn advies van 24 april 2019 er evenwel ook op aangedrongen dat klager vanwege zijn gezondheidssituatie een maagingreep dient te ondergaan. Aangezien een dergelijke operatie risico’s met zich meebrengt en een nauwkeurige nabehandeling behoeft, kan deze zorg niet vanuit de detentie worden gerealiseerd. Er wordt dan ook geadviseerd klager gedurende de maagverkleiningsoperatie en de periode van reconvalescentie strafonderbreking te verlenen.

Hoewel niet ter discussie staat dat een maagverkleiningsoperatie noodzakelijk is, is gebleken dat het gehele daarmee gepaard gaande behandeltraject en de operatie zelf niet binnen het tijdsbestek van een strafonderbreking kunnen worden gerealiseerd. Het totale traject zal immers – zo begrijpt de beroepscommissie – meer dan twee jaar duren. De gewenste strafonderbreking zal daarom niet kunnen bieden wat klager wenst. Strafonderbreking is voor deze situatie niet de geëigende oplossing. Daarbij komt dat omstandigheden bestaan die een contra-indicatie vormen voor het verlenen van strafonderbreking – zoals een recidiverisico en het risico dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken – die een afwijzing van klagers verzoek rechtvaardigen. De beroepscommissie weegt ook mee dat bij beslissing van 17 januari 2018 een eerder aan klager verleende gratie is herroepen, omdat hij de daaraan verbonden voorwaarde van een locatiegebod niet heeft nageleefd. Nu klager detentiegeschikt wordt geacht, strafonderbreking niet kan bieden wat klager wenst en nu sprake is van contra-indicaties voor het verlenen van strafonderbreking, kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 30 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven