Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3697/GB, 06 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

 

Nummer:         R-19/3697/GB

 

Betreft:            […]      datum: 6 augustus 2019

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.R. Rommy, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 19 april 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager werkt in de koffiebranderij. Om daar te mogen werken, moet sprake zijn van positief gedrag. Dat pleit dus voor klager. Bij de koffiebranderij heeft hij veel contact met mensen. Dat laat zien dat hij in staat is weer in de maatschappij te functioneren. Als al sprake is van verwijtbaar handelen, dan is de afwijzende beslissing disproportioneel. Klager verzoekt te worden gehoord, indien niet op voorhand positief op het verzoek wordt beslist.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen vanwege klagers houding en gedrag in de inrichting. Daarover zijn regelmatig gesprekken met hem gevoerd. Op 4 april 2019 is hem een disciplinaire straf opgelegd, omdat hij – ook na een waarschuwing – de instructies van het personeel niet opvolgde. Klager moet door zijn houding en gedrag laten zien dat hij in staat is te re-integreren en daarmee geschikt is voor plaatsing in een b.b.i.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling nog te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

 

4.2.      Klager heeft verzocht tot plaatsing in een b.b.i. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.

 

4.3.      Klager heeft een strafrestant van minder dan achttien maanden, beschikt over een aanvaardbaar verlofadres en is gepromoveerd. Van enig vluchtgevaar is niet gebleken. De vraag is dus of klager niettemin een meer dan een beperkt maatschappelijk risico vormt.

 

4.4.      Klagers gedrag en houding in de inrichting behoeven weliswaar verbetering, maar daarmee is nog geen sprake van een (meer dan beperkt) maatschappelijk risico. Uit het selectieadvies blijkt echter dat de rechtbank klager heeft verplicht mee te werken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling, zoals de reclassering ten tijde van de strafzaak heeft geadviseerd. Dat is kennelijk noodzakelijk om (maatschappelijke) risico’s te beperken. Niet is gebleken dat enig onderzoek of behandeling inmiddels is aangevangen. Volgens het selectieadvies neemt klager zelf geen initiatief voor zijn re-integratie.

 

4.5.      Nu onderzoek en behandeling is aangewezen, maar klager niet meewerkt aan activiteiten gericht op een geslaagde re-integratie, terwijl hij is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict, vormt hij een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Hij zal eerst moeten aantonen dat hij stappen zet voor een goede re-integratie, voordat plaatsing in een b.b.i. aan de orde kan zijn. De bestreden beslissing is dus niet onredelijk en het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 6 augustus 2019.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzittervoorzitter

Naar boven