Nummer: R-19/3458/GB
Betreft: (klager) datum: 20 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.J.B.G. van Kleef, namens
(…), verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op 5 juli 2019 zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, en (…), senior selectiefunctionaris bij de Divisie Individuele Zaken namens de Minister, in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught door een lid van de Raad gehoord. Als toehoorder van de zijde van de Raad was aanwezig (…).
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist tot verlenging met zes maanden van het verblijf van klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de p.i. Vught.
2. De feiten
Klager is sinds 22 maart 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Vught. Op 10 april 2018 is hij in de EBI geplaatst, waar een regime van beperkte gemeenschap en een individueel regime geldt. Klager is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is gegrond verklaard op grond van een motiveringsgebrek. Daarbij is de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 3 september 2018, R-404). De selectiefunctionaris heeft op 17 september 2018 een nieuwe beslissing genomen. Daartegen is eveneens beroep ingesteld. Dit beroep is ongegrond verklaard (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB). Het beroep gericht tegen de verlengingsbeslissing van 17 oktober 2018 is ongegrond verklaard (RSJ 12 maart 2019, R-18/2004/GB).
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing is voor een groot deel gebaseerd op herhaling van argumenten waarvan de RSJ eerder van oordeel was dat ze onvoldoende zwaarwegend waren. Gerefereerd wordt aan TCI-informatie, over de betrouwbaarheid waarvan geen uitspraak kan worden gedaan. Het aanvechten van de uitlevering door Chili kan geen grondslag vormen voor een verlenging van een verblijf in de EBI. Voorts wordt verwezen naar het [Titel onderzoek]onderzoek, maar de TCI-informatie die tot dit onderzoek aanleiding gaf, is gefalsificeerd. De illegale handel in verdovende middelen wordt niet concreet ten laste gelegd. Klager betwist gebruik te hebben gemaakt van valse legitimatiebewijzen, wat overigens ook niet wordt gesteld in het onderzoeksdossier. Het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) de verdenkingen in klagers zaak uit te breiden heeft zich nog steeds niet in enig uitleveringsverzoek gematerialiseerd. Evenmin heeft het OM omschreven wat die verdenking zou moeten worden. Voor zover wordt verwezen naar de contacten met een bepaalde medegedetineerde, worden deze contacten niet verder uitgewerkt. Bovendien is deze medegedetineerde een maand geleden vanuit de EBI naar een regulier huis van bewaring overgeplaatst. De overweging dat klager een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, als de tenlastelegging wordt uitgebreid, is volstrekt speculatief. De door de Minister gestelde dreiging kan worden ondervangen door plaatsing in een regulier regime en plaatsing op de lijst voor gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico. De aan het strafdossier toegevoegde PGP-berichten leveren geen concrete verdenking van betrokkenheid bij levensdelicten op. De informatie is onvoldoende voor plaatsing in de EBI. Van een concreet vluchtrisico en het risico van maatschappelijke onrust is geen sprake. De Minister heeft ook geen alternatief voor de EBI onderzocht.
In aanvulling op het beroepschrift is op 1 juli 2019 een nadere schriftelijke reactie overgelegd en is ter zitting het volgende - samengevat - mondeling toegelicht.
Inmiddels is gebleken dat van een ‘op korte termijn’ in te dienen verzoek om uitlevering geen sprake meer is. Ter zitting van 23 mei 2019 heeft het OM verklaard dat een nader verzoek om uitlevering op zich zal laten wachten en dat een onderzoek ‘[Titel onderzoek]’ dan zou kunnen worden opgestart. De redenering dat op korte termijn een uitleveringsverzoek zou kunnen komen dat bij inwilliging tot een proces zou kunnen leiden, welke procedure dan weer tot een levenslange gevangenisstraf zou kunnen leiden, is voor een verlengd verblijf in de EBI niet langer houdbaar. Inmiddels blijkt dat een situatie kan ontstaan waarbij een invrijheidstelling van klager tot de mogelijkheden behoort. Uit het proces-verbaal van de zitting van 23 mei 2019 volgt dat de rechtbank een invrijheidstelling met elektronisch toezicht niet uitsluit. Dit verhoudt zich niet tot een plaatsing in de EBI. Voorts wordt benadrukt dat van alle TCI-informatie slechts een tweetal is bestempeld als betrouwbaar. Hier komt bij dat inmiddels bekend is dat sprake is van desinformatie, nu de TCI wordt gebruikt door personen die het niet goed voorhebben met klager. Ten aanzien van de gestelde vele aankopen vanuit de inrichting stelt klager dat hem is gevraagd € 100,= voor een goed doel over te maken en dat hij na zijn plaatsing in de EBI slechts eenmaal kleding heeft ingevoerd. Van concrete aanwijzingen dat klager zal proberen te vluchten, is kortom geen sprake. Dat het maatschappelijk onaanvaardbaar is als klager vrij zou komen, strookt niet met de uitspraak van de rechtbank die het opleggen van voorwaarden overweegt.
Klager is dankbaar voor de humanere behandeling die hij krijgt in de EBI. De detentieomstandigheden in Chili waren veel zwaarder. Het verblijf in de EBI wordt echter niet goed onderbouwd. De reden waarom klager naar Nederland is gebracht, kan geen grond voor plaatsing in de EBI vormen. Het EBI-regime heeft voorts grote gevolgen voor zijn sociale omgeving. Zo dient het bezoek achter glas plaats te vinden en mag hij zijn bezoekers niet omhelzen. Zijn verloofde heeft het de laatste paar maanden zwaar met klagers verblijf in de EBI en zijn moeder heeft lichamelijke klachten als gevolg van de situatie.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager voldoet aan de voorwaarden voor een plaatsing in de EBI. Dit blijkt uit het volgende. Op 20 oktober 2017 is klager aangehouden in Chili. Daarna is hij als verdachte van het leiding geven aan een crimineel samenwerkingsverband naar Nederland overgebracht. Hij verblijft sindsdien in de EBI en staat op de GVM-lijst met het profiel extreem. Uit het rapport van het GRIP van 21 maart 2018 volgt dat eind 2015 het onderzoek [Titel onderzoek] is gestart naar aanleiding van onder andere TCI-informatie waaruit zou blijken dat op zeer korte termijn zes liquidaties zouden plaatsvinden, waarbij klager genoemd werd als opdrachtgever. De verdenking bestaat dat klager leiding geeft aan een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met het witwassen van vele miljoenen euro’s vermoedelijk afkomstig uit internationale handel in verdovende middelen. Klager wordt gezien als zeer vluchtgevaarlijk. Dit is onder meer gebaseerd op vergaande afscherming van zijn identiteit voor politie en justitie, het beschikken over valse legitimatiebewijzen en het beschikken over geld, macht en middelen. Daarbij zijn er sterke aanwijzingen dat klager beschikt over een huis in Dubai, waarmee geen uitleveringsverdrag is. Klager maakt voorts deel uit van de Mocro-oorlog. In het GRIP-rapport van 14 september 2018 wordt concrete informatie gegeven over het lopende onderzoek [Titel onderzoek] naar de geweldsincidenten en klagers onderdeel daarin. Uit het rapport blijkt dat het OM op korte termijn voornemens is de verdenkingen uit te breiden met het opdracht geven tot liquidaties. Ook blijkt hieruit dat klager diverse contacten heeft met andere gedetineerden en dat hij contactpersoon was van diverse personen die de afgelopen jaren zijn geliquideerd. Indien de verdenkingen worden uitgebreid, hangt klager een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd. Het vluchtgevaar zal daardoor sterk toenemen. Uit TCI-informatie van 4 januari 2018 blijkt dat er personen zijn die er veel voor over hebben klager op vrije voeten te krijgen. Ook dit belang zal sterker worden, wanneer klager een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Bovendien blijkt dat er al langere tijd een dreiging voor klagers leven is. Inmiddels is de uitbreiding van de tenlastelegging op 12 december 2018 toegewezen. Uit het GRIP-rapport van 26 maart 2019 blijkt dat PGP-communicatie is onderschept, waaruit volgt dat klager met de voortvluchtige en voor moord gezochte [x] afspraken maakt over te vermoorden mensen en dat hij een drie-eenheid vormt met [x] en [y]. In dit verband is het OM voornemens een rechtshulpverzoek te doen uitgaan naar Chili en de tenlastelegging uit te breiden. Het OM heeft verder te kennen gegeven dat de onderlinge verhoudingen binnen de onderwereld gespannen blijven. Op 23 mei 2019 heeft het GRIP laten weten dat nieuwe PGP-communicatie is onderschept, waaruit blijkt dat een aantal criminelen op jacht is naar klager, omdat ze hem verantwoordelijk houden voor een aantal moorden. In één specifiek geval is een notitie gevonden waaruit blijkt dat men een miljoen euro wil verzamelen om klager te laten vermoorden. Uit die PGP-informatie blijkt dat klager een grote rol speelt binnen de zware georganiseerde criminaliteit en verantwoordelijk wordt gehouden door diverse spelers voor meerdere moorden. Het OM houdt hem verantwoordelijk voor het witwassen van vijftien miljoen euro. Ook vanuit detentie bestelt klager dure producten en geeft hij geld aan familieleden. Over de precieze achtergrond van die overboekingen kan nadere informatie worden opgevraagd bij het GRIP. Hij beschikt kennelijk nog steeds over veel geld en had de beschikking over valse identiteitsbewijzen. Het OM acht gelet hierop de kans op ontvluchting aanzienlijk. Het rechtshulpverzoek aan Chili in verband met uitbreiding van de feiten loopt nog. Op 23 mei 2019 is tijdens een pro-formazitting bepaald dat de zaak wordt gesplitst en klager eerst wordt vervolgd voor witwassen, het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moorden, en wapenbezit. Na toestemming van Chili zal de vervolging ten aanzien van moord opnieuw worden ingezet. Het GRIP heeft te kennen gegeven dat het rapport van 26 maart 2019 nog steeds onverminderd van kracht is en dat het noodzakelijk is klager, vanwege zijn eigen veiligheid en die van anderen, in een strak regime gedetineerd te houden. Over de zitting van 23 mei 2019 is het OM bevraagd, maar daarop is nog geen reactie ontvangen.
Gelet op het voorgaande voldoet klager aan de criteria van artikel 6, onder a en b, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Hij dient dan ook geplaatst te worden in de EBI, waar zijn contacten optimaal gemonitord kunnen worden. Het monitoren van klagers contacten is, ook met toepassing van beperkende maatregelen, in een regime van beperkte gemeenschap vrijwel niet mogelijk, omdat dan niet uitgesloten kan worden dat medegedetineerden ingezet worden om contacten met derden te onderhouden. Plaatsing op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden, waar klager gedragsmatig bovendien niet thuishoort, sluit de risico’s niet uit. Alleen plaatsing in de EBI als ultimum remedium volstaat om het vluchtrisico en het risico op maatschappelijke onrust in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten tot een minimum te beperken. Bij het plaatsen in de EBI gaat het om een risico-inschatting met betrekking tot het vluchtgevaar en het maatschappelijk risico. Daarbij is niet vereist dat sprake is van aanwijsbare handelingen die duiden op een ontvluchtingspoging. De feiten in onderlinge samenhang bezien en de toegenomen ernst en waarschijnlijkheid van ontvluchting in verband met de uitbreiding van de verdenkingen jegens klager, het vooruitzicht van een dientengevolge op te leggen levenslange gevangenisstraf en het relevante en actuele gegeven dat klager beschikt over afdoende geld, macht en middelen waarmee hij een ontvluchting kan organiseren en lange tijd onder de radar kan blijven maken dat sprake is van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Tevens voldoet klager aan het criterium onder b. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Ingevolge artikel 6 van de Regeling kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of:
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.
4.3. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie stelt voorop dat een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau, als ultimum remedium dient te worden aangemerkt (RSJ 3 september 2018, R-404). De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat bij een verlenging van verblijf van klager in de EBI telkens dient te worden beoordeeld of de plaatsing in de EBI nog proportioneel is en nodig is of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB). Bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor de gedetineerde, een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie (RSJ 8 oktober 2018, R-376).
4.5. In 2015 is het strafrechtelijk onderzoek ‘ [Titel onderzoek]’ gestart. Uit het dossier volgt dat het OM te kennen heeft gegeven dat de procedure met betrekking tot het rechtshulpverzoek aan Chili in verband met de uitbreiding van de feiten met de verdenking van medeplegen of uitlokken van moord langer zal duren en in een afzonderlijk nieuw onderzoek [Titel onderzoek] 2 zal worden behandeld. Het belang van de voortgang in onderhavige zaak en afronding van het dossier prevaleert op dit moment, aldus het OM. Namens de Minister is aangevoerd dat na toestemming van Chili opnieuw vervolging tegen klager zal worden ingezet ter zake van de verdenking van (medeplegen of uitlokken van) moord. Volgens de Minister zal het vooruitzicht van een levenslange gevangenisstraf het vluchtgevaar sterk doen toenemen.
4.6. Nog daargelaten dat een mogelijke vervolging voor een ander misdrijf – zoals de beroepscommissie eerder in RSJ 8 oktober 2018, R-376 heeft overwogen – niet zonder meer de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van een verhoogd vluchtrisico, kan van een rechtshulpverzoek aan Chili in verband met de uitbreiding van de strafbare feiten van het plegen waarvan klager wordt verdacht op korte termijn, niet (meer) worden gesproken. Voorts blijkt uit het dossier dat de rechtbank heeft overwogen dat het mogelijk nog lang zal duren, voordat de zaak [Titel onderzoek] inhoudelijk zal worden behandeld. De rechtbank stelt voorop dat met de voorlopige hechtenis geen voorschot mag worden genomen op een eventueel op te leggen straf en wenst geïnformeerd te worden over de mogelijkheid dat het vluchtgevaar en het recidivegevaar enigszins kunnen worden ingeperkt door middel van elektronisch toezicht.
4.7. Gelet op deze (nieuwe) feiten en omstandigheden kan de onderhavige beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI niet langer in stand blijven en dient nader onderzocht en gemotiveerd te worden of met minder ingrijpende alternatieven kan worden volstaan. Hiertoe neemt de beroepscommissie tevens in aanmerking dat klager al sinds 10 april 2018 in de EBI verblijft. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 augustus 2019.
secretaris voorzitter
secretaris voorzitter