Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3683/GA, 19 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3683/GA

betreft: [klager]                                   datum: 19 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. Langeweg, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 mei 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juli 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. van der Willigen, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Als toehoorder van de Raad was aanwezig [...].  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 7 mei 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Primair is klager van mening dat geen sprake is van een stoornis. Uit het onderzoek van de behandelend en de onafhankelijke psychiater kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een stoornis in de geestesvermogens. De bestreden beslissing is voorts onredelijk, omdat onvoldoende aannemelijk is dat van klager een gevaar uitgaat als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. Uit het besluit blijkt dat de mogelijkheid bestaat dat zonder een dwangbehandeling de stoornis niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Als gevaar wordt verwezen naar de aard van de verdenking ten aanzien waarvoor klager zich op dit moment in voorlopige hechtenis bevindt. Ten aanzien van de verdenking van stalking geldt dat geen sprake is van een gevaar waarbij ernstig lichamelijk letsel kan worden berokkend. Hetzelfde geldt ten aanzien van de mishandeling, waarbij op de camerabeelden zichtbaar is dat klager degene is die eerst is aangevallen. Bovendien is geen verband vastgesteld tussen de verdenkingen en (mogelijke) stoornissen bij klager. Ook de gestelde geuite bedreigingen tegen medewerkers hebben geen letsel veroorzaakt en eerdere incidenten uit 2015 en 2017 zouden niet meegewogen moeten kunnen worden in onderhavige beslissing. Indien wel van gevaar gesproken kan worden, had een minder bezwarend middel ingezet kunnen worden. Aanvankelijk wilde klager niets weten van verplichte medicatie, maar op een gegeven moment heeft hij hiertegen geen bezwaar meer gemaakt. Klager heeft moeite met gedwongen medicatie en het feit dat hij niet gehoord is wat betreft het soort medicatie. Daarbij zijn hem onvoldoende kansen geboden de medicatie zelfstandig in te nemen. De bereidwilligheid zich te houden aan aanwijzingen wordt groter indien geluisterd wordt naar de effecten die de voorgeschreven medicatie op hem heeft. Klager is bekend met de bijwerkingen van diverse soorten medicatie en was hierover graag het gesprek aangegaan. Er is onvoldoende naar hem geluisterd. Op dit moment verblijft klager in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad, waar het goed met hem gaat en na binnenkomst de a-dwangbehandeling meteen is gestopt. Hij slikt nu vrijwillig een antipsychoticum, waarbij in samenspraak met klager naar een goede dosering wordt gezocht.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Volgens de behandelend psychiater is wel degelijk sprake van een stoornis in de geestesvermogens. Ook eerder is bij klager de diagnose schizoaffectieve stoornis vastgesteld. Klager maakt tijdens gesprekken een dysfore, prikkelbare, geladen geagiteerde indruk en lijkt tijdens het gesprek gaandeweg de grip op de realiteit te verliezen waardoor zijn agitatie toeneemt. Ook is sprake van verhoogd associëren en ziekelijke achterdocht. Het personeel en de behandelaars hebben aangegeven dat klager een afwezige indruk maakt en op oninvoelbare wijze lacht, wat duidt op akoestische hallucinaties. Hierbij neemt hij een dreigende lichaamshouding aan. Daarbij danst klager regelmatig naakt in zijn cel en houdt hij gevechten, terwijl hij weet dat hij met een camera wordt geobserveerd. Uit de adviezen van de psychiaters volgt dat het gevaar bestaat dat klager een ander ernstig letsel toebrengt. Die conclusie is met name gebaseerd op klagers gedrag in detentie. Vanuit paranoïde en agitatie vormt klager een gevaar voor zijn behandelaren en het personeel. Eind maart heeft klager zijn behandelend psychiater bedreigd en begin april de verpleegkundig specialist. Klager wilde niet meewerken aan het oraal innemen van medicatie. Hij ontkent de psychiatrische symptomen en heeft geen ziektebesef en -inzicht. Meermaals is geprobeerd klager te motiveren voor vrijwillige inname. Klager heeft duidelijk aangeven de medicatie niet op vrijwillige basis te zullen innemen. Een gesprek over het soort medicatie was dan ook niet mogelijk. Daarnaast is geen overeenstemming bereikt over het behandelplan. Gelet op de aard van de stoornis zijn er geen alternatieven voor medicamenteuze behandeling. Op 25 maart 2019 is een b-dwangbehandeling ingezet. Het effect van antipsychotica is hierdoor gebleken. De noodzaak van de inzet van dwangmedicatie blijkt uit de adviezen van de psychiaters en de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid. Ook aan de formele vereisten is voldaan.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft niet ingestemd met het toezenden van het behandelplan ten behoeve van het dossier. De directeur heeft toegelicht dat het behandelplan voorziet in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Bij klager is sprake van een psychotisch toestandsbeeld met paranoïde en vermoedelijk akoestische hallucinaties, waarschijnlijk in het kader van een schizo affectieve stoornis. Tevens is sprake van verslavingsproblematiek. Vanuit paranoidie en agitatie vormt klager een gevaar voor zijn behandelaren en verplegend personeel. Meermaals is geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige inname van anti psychotische medicatie, maar klager geeft hierop telkens aan op vrijwillige basis geen medicatie te zullen innemen of toe te laten dienen. Er is sprake van een ontbrekend ziektebesef en –inzicht. Langdurig verblijf in de afzondering wordt geen alternatief geacht voor de noodzakelijke behandeling. Van anti-psychotische medicatie valt in algemene zin te verwachten dat deze effectief is bij de behandeling van psychotische toestandsbeelden en de symptomen doet verminderen. De toediening van Cisordinol in het kader van een b-dwangbehandeling is eerder effectief gebleken. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven