Nummer: R-19/3261/GA
Betreft: [klager] datum: 7 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.S.E. Bruinen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 maart 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Scheveningen, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 maart 2019, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De gekozen behandeling voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Daarnaast is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en onredelijk en onbillijk. Het vermeende gevaarcriterium is onvoldoende aanwezig, nu uit niets blijkt dat bij klager sprake is van een gevaar voor zichzelf of voor anderen. Hoewel klager aangeeft dat hij bereid is vrijwillig medicatie in te nemen, zijn alternatieven voor de dwangbehandeling niet onderzocht.
De directeur verwijst naar de bestreden beslissing en naar de adviezen van de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater.
3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaring van de behandelend psychiater van klager, tevens uittreksel van klagers behandelingsplan, en op de verklaring van een onafhankelijk psychiater, die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – zakelijk weergegeven – naar voren. Bij klager is sprake van een schizoaffectieve stoornis en een chronisch psychotische ontregeling. Klager heeft grootheidsideeën en heeft aangegeven dat hij vanwege stemmen zijn medicatie niet inneemt en agressief gedrag vertoont. Vanuit zijn psychose is hij verbaal dreigend en intimiderend richting medegedetineerden en (vrouwelijk) personeel, waarbij al enkele malen plaatsing in een observatiecel en dwangmedicatie noodzakelijk is geweest om verdere escalatie te voorkomen. Vanaf het moment dat de op 18 februari 2019 aan klager in depotvorm verstrekte medicatie begon uit te werken, is klager merkbaar meer geagiteerd en verbaal agressief (geworden). Hoewel klager diverse malen orale medicatie is aangeboden en met hem herhaaldelijk is gesproken over de noodzaak van anti-psychotische medicatie, is hij niet bereid de medicatie daadwerkelijk in te nemen. Er is geen ziekte-inzicht en de psychotische problematiek wordt ontkend. Reeds eerder heeft klager antipsychotica toegediend gekregen, waarbij de agressie verdween en klager zich vriendelijker en meer aangepast gedroeg.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. De beroepscommissie acht verder voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat die stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.J. Selnick Marzullo en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 7 augustus 2019.
secretaris voorzitter