Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3227/GB, 07 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3227/GB

Betreft:            […]      datum: 7 augustus 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein of het Justitieel Complex (JC) Zaanstad afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 15 augustus 2016 gedetineerd. Hij verbleef sinds 10 september 2018 in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de p.i. Vught. Op 6 juni 2019 is hij overgeplaatst naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beroepscommissie heeft het vorige beroep gegrond verklaard (RSJ 5 maart 2019, R-18/1883/GB), maar de nieuwe beslissing is precies hetzelfde. Klager is nooit disciplinair gestraft en houdt zich altijd aan alle regels. Hij neemt deel aan het dagprogramma en gaat netjes om met het personeel. Er is nog nooit iemand naar hem toe gekomen om een probleem te bespreken, dus klager gaat ervan uit dat alles goed gaat. Hij zit al sinds 9 augustus 2018 in een BPG-afdeling en heeft nog geen gedragsdeskundige gesproken. Klager wil een tegemoetkoming, zodat de Minister de uitspraak van de beroepscommissie serieus neemt. In Vught heeft klager geen bezoek kunnen ontvangen. De Minister is niet ingegaan op in het verzoek aangedragen oplossingen. Klager is ook nog gedegradeerd naar afdeling C, hoewel niets is voorgevallen. Klager kan waarschijnlijk de DVD krijgen waarmee hij kan aantonen dat hij ten onrechte in de BPG-afdeling is geplaatst. Men is bezig met informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (het GRIP), dat gebaseerd is op leugenachtige rapportages van de inrichting. Dit is stigmatiserend en heeft ertoe geleid dat klager actief en passief agressief wordt bejegend door het personeel en medegedetineerden. Klager is vrijgesproken van radicalisering. Tegen de veroordeling voor het andere feit loopt nog hoger beroep. Het vermeende slachtoffer heeft valse aangifte gedaan. Klager heeft veel last van het moddergooien door de inrichting en de selectiefunctionaris. Hij is nooit in staat gesteld zich te verdedigen tegen deze lastercampagne. De meegestuurde stukken heeft klager pas in mei 2019 boven water kunnen halen. De directeur legt de camerabeelden niet over, omdat hij een leugenaar is – en klager niet. Ingevolge artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een BPG-afdeling alleen gedetineerden worden geplaatst die een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of voor anderen. Nu er sinds 9 augustus 2018 geen incidenten zijn geweest, bevreemdt het klager dat hij (nog steeds) wordt aangemerkt als een gedetineerde met een ernstig beheersrisico. Het incident waarover in de mailwisseling van de p.i. Vught wordt gerept, dateert van september 2018.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verblijft in een individueel programma. Iedere zes weken wordt bekeken of hij in een programma met een klein groepje kan meedoen. Tot dusver is dat niet het geval. Dat klager geen rapporten heeft gekregen, betekent nog niet dat hij geschikt is om in een regulier regime mee te draaien. Hoewel klager alleen lucht, ziet hij op die momenten toch kans radicaliserende teksten naar medegedetineerden in andere luchtkooien te uiten. De inrichting heeft een verzoek tot overplaatsing naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie ingediend, omdat de verhouding tussen klager en het personeel in de p.i. Vught verstoord lijkt te zijn. Wellicht heeft een verandering van inrichting een positieve invloed op klager. De bezoekproblematiek is niet onderbouwd.

4.         De beoordeling

4.1.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.2.      Klager is op 10 september 2018 in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst, omdat hij een personeelslid ernstig had mishandeld. Op dat moment liep nog een verzoek tot overplaatsing, waarop de selectiefunctionaris op 17 september 2018 negatief heeft beslist. Daartegen heeft klager beroep ingesteld, dat wegens termijnoverschrijding op 5 maart 2019 gegrond is verklaard (RSJ 5 maart 2019, R-18/1883/GB). De bestreden beslissing van 17 september 2018 is daarbij vernietigd. Op 14 maart 2019 is het verzoek (nogmaals) afgewezen. Tegen die afwijzing richt zich dit beroep.

4.3.      Terzijde merkt de beroepscommissie op dat de initiële plaatsing in de BPG-afdeling in deze procedure niet aan de orde is en dat deze bovendien, gelet op het ernstige incident destijds, niet onredelijk voorkomt.

4.4.      Op 14 maart 2019 verbleef klager echter al een halfjaar in de BPG-afdeling. Noch uit het (niet recente) selectieadvies noch uit enig ander stuk in het dossier blijkt dat sprake is geweest van ernstige beheersmatige problemen gedurende klagers verblijf in de BPG-afdeling. Hij is eenmaal aangesproken op zijn werkhouding. Voor het overige worden zijn gedrag en communicatie positief beoordeeld. Van het uiten van radicaliserende teksten tijdens het luchten is de beroepscommissie niet gebleken. Het is de beroepscommissie niet duidelijk waarop de Minister dit verwijt baseert. Het blijkt ook niet uit de stukken die ten grondslag lagen aan RSJ 5 maart 2019, R-18/1883/GB.

4.5.      Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat klager de afgelopen tien maanden, althans van 10 september 2018 tot 14 maart 2019, een ernstig beheersrisico vormde, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie zal (daarna) in een afzonderlijke beslissing bepalen of het toekennen van een tegemoetkoming passend en geboden is.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 7 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven