Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2260/GA, 31 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vervoer  v

 

nummer:          R-18/2260/GA

betreft: [klager]                                               datum: 31 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 20 november 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Almere, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, en zijn raadsvrouw R.S.E. Bruinen, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de beslissing van 5 maart 2018 klagers verblijfsplan te wijzigen, in die zin dat hij in het kader van de aan hem opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) in een zogenoemd ‘ISD-basisprogramma’ wordt geplaatst (AB-2018-289) en

b. de beslissing klagers ziekenhuistransport onder begeleiding van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) te doen plaatsvinden (AB-2018-548). De beklagcommissie heeft klacht a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b., op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

a. De beslissing van de directeur klager in het ISD-basisprogramma te plaatsen is als onredelijk en onbillijk aan te merken. Er bestaat geen reden klager na een verblijf van veertien maanden in het ISD-traject terug te plaatsen. Hoewel klager zich bereid heeft verklaard arbeid te verrichten, worden hem onvoldoende mogelijkheden geboden zich op positieve wijze in te zetten. Ook wordt onvoldoende rekening gehouden met zijn gezondheidssituatie. Daarnaast wordt hem niet de zorg en behandeling geboden die hij vanwege zijn ziekte en verslavingsproblematiek nodig heeft.

b. Op grond van artikel 42, vierde lid onder c, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De directeur is vanwege de zogenoemde lange arm constructie verantwoordelijk voor vervoersbewegingen uitgevoerd door DV&O in opdracht van de inrichting. Het multidisciplinair overleg (mdo) had ook kunnen beslissen klager zonder begeleiding van DV&O naar het ziekenhuis te laten gaan. Daarbij komt dat klager zich ten tijde van de bestreden beslissing reeds in de extramurale fase van de ISD-maatregel bevond. De beslissing dat klager zich slechts onder begeleiding van DV&O naar het ziekenhuis mag begeven is onredelijk en onbillijk. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep ten aanzien van klacht a. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van klacht b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. In het vierde lid, aanhef en onder  c, van dit artikel is bepaald dat de directeur zorgdraagt voor de overbrenging van de gedetineerde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling, indien de behandeling van de gedetineerde aldaar plaatsvindt. Nu de overbrenging van klager naar het ziekenhuis valt onder de hiervoor genoemde zorgplicht, is sprake van een beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 60 van de Pbw. De omstandigheid dat de uitvoering van het inrichtingsvervoer ook kan geschieden door tussenkomst van DV&O doet aan deze zorgplicht niet af. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in klacht b.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat de directeur niet aan de zorgplicht van artikel 42, vierde lid onder c, heeft voldaan. Uit de stukken komt naar voren dat in het mdo is besloten dat klagers ziekenhuisbezoek alleen onder begeleiding van DV&O kan plaatsvinden. De directeur heeft hem vervolgens voor 29 oktober 2018 en 12 november 2018 ziekenhuistransport onder begeleiding van DV&O aangeboden. Dit aanbod heeft klager echter afgeslagen, omdat hij zich zelfstandig naar het ziekenhuis wenste te begeven. Mede gelet op het feit dat klager zich op 5 juni 2018 tijdens een extern transport aan het toezicht heeft onttrokken, kan de beslissing van de directeur het ziekenhuistransport onder begeleiding van DV&O te doen plaatsvinden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze ziet op klacht b., verklaart klager in zoverre alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 31 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven