Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2573/GV, 8 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2573/GV

betreft: [klager] datum: 8 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een eerst op 11 november 2003 door een niet aan klager te wijten vertraging bij het secretariaat van deRaad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 oktober 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager wordt voor het niet terugkeren na een schorsing van zijn detentie heel zwaaren herhaaldelijk gestraft. Klager moest toentertijd nog drie weken zitten en heeft van die drie weken tien dagen op het hoofdbureau van politie gezeten en tien dagen in het huis van bewaring te Arnhem. Het niet terugkeren naschorsing van klagers detentie heeft er voorts toe geleid dat klager niet in een half open inrichting zal worden geplaatst en dat zijn verlofaanvraag is afgewezen. De vele zaken, die op klagers naam staan, betreffen vooralovertredingen van de APV. Hij zal de boetes betalen en deels uitzitten. Klager wenst zijn verlof niet in Amsterdam, maar in Eindhoven door te brengen. Eerder verleend verlof tijdens een vorige detentie, doorgebracht in Eindhoven, isop één verlof na goed verlopen. Klager heeft thans positieve plannen met zijn vriendin uit Brazilië, die naar Nederland wil komen zodra klager met verlof mag. Klager is verder drugsvrij en zijn hele familie steunt hem.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het openbaar ministerie maakt bezwaar tegen het verlenen van verlof in verband met de veelvuldige recidive van klager. Klager verblijft sinds 1995 regelmatig indetentie en ondergaat thans zijn elfde detentie. In 2002 keerde klager bovendien niet terug van een schorsing. Het voorvermelde heeft ertoe geleid dat klager is geselecteerd voor een gesloten gevangenis. De bezwaren van het openbaarministerie worden door de inrichting en namens de Minister ondersteund. Toekennen van verlof aan klager, die 54 strafzaken op zijn naam heeft, zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Almere Binnen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met klagers recidive en het feit dat hij in juli 2002 niet teruggekeerd is van een verleende schorsing.
Namens de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam is bezwaar gemaakt tegen verlofverlening. In verband met de veelvuldige recidive is er geen vertrouwen in een goede afloop van het verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar en een week, met aftrek, wegens diefstal, gekwalificeerde diefstal, oplichting, valsheid in geschrift en verduistering. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valtop of omstreeks 11 juni 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Uit klagers justitiële documentatie blijkt dat sprake is van veelvuldige recidive, met name voor wat betreft vermogensdelicten. Voorts is klager tijdens een schorsing van een vorige detentie in juli 2002 niet zelfstandigteruggekeerd naar de inrichting, waar hij toentertijd verbleef.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., b., en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven