Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2993/GA, 22 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2993/GA

betreft: [klager]                                               datum: 22 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,  en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (IJ-2019-57). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt  – samengevat – toegelicht.
De casemanager heeft klager laten weten dat zijn verlofaanvraag is afgewezen. Klager vroeg om een beschikking, waarop hem is medegedeeld dat deze later zou volgen. Klager heeft daarom terecht geklaagd op het moment van het indienen van de klacht. Uit principiële overwegingen is beroep ingediend. Gedetineerden worden immers veelvuldig onjuist geïnformeerd over wie bevoegd is te beslissen op hun verlofaanvraag. Dit verdient verbetering. De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Het is onjuist dat de casemanager aan klager te kennen zou hebben gegeven dat zijn verlofaanvraag was afgewezen. De casemanager vormt onderdeel van het MDO (multidisciplinair overleg) en zoals uit de stukken blijkt, adviseert het MDO positief op de verlofaanvraag van klager.

3.         De beoordeling

In beroep voert klager aan dat hij onjuist is voorgelicht door de casemanager met betrekking tot zijn verlofaanvraag. Dit onderdeel is, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, niet eerder door klager in geding gebracht. Klager kan niet in beroep een nieuwe klacht naar voren brengen. Deze klacht blijft daarom verder buiten beschouwing. Hetgeen voor het overige in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter, met dien verstande dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 22 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven