nummer: R-19/2982/GA
betreft: [klager] datum: 18 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel en werkweigering (VU-2018-001921). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet naar de arbeid gegaan omdat hij de opdracht had gekregen om zijn cel leeg te halen. Het was onmogelijk voor klager om aan beide opdrachten gehoor te geven waardoor klager zich in een patstelling bevond. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager was op 5 november 2018 reeds medegedeeld dat zijn cel opgeruimd dan wel leeggeruimd moest zijn voor de schildersploeg die op 6 november 2018 zijn cel zou komen schilderen. Klager heeft dan ook voldoende tijd gehad om aan deze opdracht gehoor te geven.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a jo. artikel 50, eerste lid van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte opleggen, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 5 november 2018 op de hoogte is gesteld dat er op 6 november 2018 schilderwerkzaamheden in zijn cel zouden plaatsvinden. Klager heeft op 5 november 2018 in verband daarmee ’s morgens, ’s middags en de volgende ochtend van 6 november van het personeel herhaald de opdracht gekregen om zijn cel op te ruimen dan wel leeg te ruimen. Klager heeft hieraan toen geen gehoor gegeven.
Begin van de middag van 6 november kreeg klager opdracht om naar de arbeid te gaan. Klager gaf in reactie daarop aan dat hij nu eerst zijn cel wilde opruimen en dus niet naar de arbeid kon gaan. Die door klager zelf gekozen gang van zaken leidt tot de conclusie dat klager de opdracht van het personeel niet heeft opgevolgd en vervolgens geweigerd heeft om naar de arbeid te gaan. Aan klager kon dan ook in redelijkheid een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, worden opgelegd. De opgelegde straf valt binnen de kaders van de landelijke sanctiekaart 2016 en kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 18 juli 2019.
secretaris voorzitter