Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2981/GA, 18 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

nummer:          R-19/2981/GA

betreft: [klager]                                               datum: 18 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught,   alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing om klager niet te promoveren naar het plusprogramma (VU-2018-001859).  De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens de directeur zou klager op meerdere punten oranje en rood gedrag vertonen. Echter uit het D&R plan blijkt geenszins waaruit die negatieve invloed van klager dan zou moeten blijken. Van een negatieve invloed lijkt dan ook geen sprake te zijn. Met name het niet communiceren lijkt een pijnpunt te zijn. Klager gaf geen weerwoord omdat hij heeft gemerkt dat hij toch steeds aan het kortste eind trekt, of hij nu wel of niet reageert op de dingen die hem voor zijn voeten worden geworpen. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat een beslissing tot niet promoveren altijd moet worden voorzien van een kenbare belangenafweging, waarin het structurele groene gedrag moet worden afgewogen tegen eventueel rood gedrag. Van een dergelijke belangenafweging is in onderhavig geval niet gebleken. De beslissing tot het niet-promoveren is dan ook gebaseerd op gronden die de beslissing niet kunnen dragen en is verstoken van een belangenafweging en is derhalve onjuist.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het D&R plan blijkt wel degelijk waaruit klagers negatieve invloed op de afdeling blijkt. Klager weet medegedetineerden te manipuleren om niet alleen maaltijden voor hem te bereiden, maar ook dingen voor hem te halen en te vragen. Hiermee heeft klager een negatieve invloed op de afdeling. Tevens is er sprake van ongewenst gedrag nu klager weigert met het personeel te communiceren, hetgeen hij ook erkent. Klager zou het gesprek met het personeel aan moeten gaan in plaats van zich tegen het personeel te ‘verweren’ zoals klager dat zelf omschrijft.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het besluit van de directeur van 30 oktober 2018 tot afwijzing van plaatsing van klager in plusprogramma. Uit de toelichting die in dat besluit is opgenomen blijkt dat door de directeur een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging is gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en diens structurele gedrag waaronder ook zijn positieve gedrag. De afwegingen die de directeur heeft gemaakt om tot zijn beoordeling te komen, heeft hij helder gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt. De beslissing om klager niet in aanmerking te laten komen voor plaatsing in het plusprogramma kan, gezien de gegevens in het dossier, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt -naar aanleiding van een overweging in de beoordeling door de beklagcommissie- terzijde nog op dat uit de jurisprudentie (RSJ 13 juli 2016, 16/0799/GA) volgt dat niet elk ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rood gedrag’ in hoeft te houden dat de gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie en dus niet per definitie hoeft te leiden tot niet promoveren. Deze opmerking maakt de beslissing in de onderhavige casus evenwel niet anders.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 18 juli 2019.                        

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven