Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2542/GV, 1 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2542/GV

betreft: [klager] datum: 1 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 oktober 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft pas, nadat zijn verlofdatum was verstreken, gehoord dat zijnverlofaanvraag was afgewezen. Elke week werd tegen klager gezegd dat er nog geen beslissing was genomen. Iedereen verschuilt zich achter iemand anders of liegt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verlof aangevraagd om een goede vriendin te bezoeken. Het openbaar ministerie heeft positief geadviseerd. Als kanttekening wordt daarbij geplaatst dat bij het openbaar ministerie de regel dat een openstaande zaak eencontra-indicatie vormt voor verlofverlening nauwelijks bekend is. Klager heeft een openstaande zaak in de vorm van een ontnemingsvordering waartegen hij, maar ook het openbaar ministerie in beroep is gegaan. Het openbaar ministeriekon, desgevraagd, niet aangeven wanneer er een zittingdatum is gepland. Gelet op de einddatum van klager, 1 juli 2004, wordt het niet aannemelijk geacht dat deze zaak eerst na ommekomst van klagers detentie voorkomt. Daarmee staatde einddatum niet vast, hetgeen een contra-indicatie is voor verlof. De politie heeft niet opnieuw gereageerd, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de mening niet significant is gewijzigd. De inrichting heeft negatief gereageerd opgrond van de openstaande zaak. Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat klager kort na zijn vorige detentie, die door klager is afgesloten middels deelname aan een penitentiair programma, opnieuw wegenseen zelfde delict is aangehouden en veroordeeld. Klager heeft aangegeven dat hij onredelijk lang heeft moeten wachten op antwoord na zijn tweede verlofaanvraag. Dit heeft inderdaad lang op zich laten wachten en hiervoor is op zijnminst een verontschuldiging op zijn plaats.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Alphen aan den Rijn heeft aangegeven dat klager prima functioneert binnen de inrichting, urinecontrole niet duidt op drugsgebruik en dat er vanuit de inrichting geen bezwaren zijn tegen verlofverlening,maar dat het hoger beroep tegen klagers ontnemingsvordering de inrichting noopt om negatief te adviseren.
Uit de schriftelijke informatie van de locatie Alphen aan den Rijn en de selectiefunctionaris volgt dat het openbaar ministerie positief heeft geadviseerd terzake van verlofverlening. Dit advies is niet in een afzonderlijk stuk doorhet openbaar ministerie vastgelegd.
De politie Haaglanden heeft niet gereageerd op het verzoek om advies te geven omtrent het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet en overtreding van artikel 13 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks1 juli 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en zijn gezin en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicatie voor verlofonvoldoende aanwijzingen zijn. Zij overweegt hierbij dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie inderdaad voornemens is om klager in hoger beroep te dagvaarden in het kader van een vordering ex artikel 36e van het Wetboek vanStrafrecht voordat klagers huidige detentie eindigt. In ieder geval vormde dit voor het openbaar ministerie geen beletsel om positief te adviseren terzake van verlofverlening. Bij de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag wasvan belang dat het door hem opgegeven verlofadres zich in de nabijheid van klagers strafrechtelijke contacten bevond. Inmiddels is door klager een adres in een andere gemeente opgegeven. Een negatief advies van de politie metbetrekking tot dit adres is uitgebleven. Daarbij komt dat klager prima functioneert binnen de inrichting en dat urinecontrole niet duidt op drugsgebruik. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan hetbelang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu derechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven