Nummer: R-19/3392/GB
Betreft: [klager] datum: 11 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 10 april 2019 genomen beslissing van de Minister, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Esserheem te Veenhuizen dan wel van de locatie Zwolle afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 24 oktober 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i) Leeuwarden. Klager ondergaat een detentie van 90 dagen vanwege een bevel tot gevangenhouding wegens verdenking van medeplegen van moord en lidmaatschap aan een criminele organisatie. Aansluitend zal klager een detentie van 90 dagen ondergaan vanwege gevangenhouding voor overtredingen van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet en vanwege diefstal. Klagers fictieve einddatum van zijn detentie is 26 september 2019.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht.
De beslissing van de Minister is onvoldoende gemotiveerd en is daarom onzorgvuldig genomen. De Minister heeft geen stukken overlegd waaruit enigszins zou kunnen blijken dat in de locatie Zwolle gedetineerden zouden verblijven die een relatie met zijn zaak hebben. Uit niets is gebleken dat sprake is van een onderzoeksbelang klager niet over te plaatsen. Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie blijkt dat voor de selectie van gedetineerden – met een status als preventief gehechte – plaatsing in of nabij het arrondissement van vervolging leidend is. Klager is ingesloten voor het arrondissementsparket Amsterdam en de zaak zal dienen in het arrondissement Amsterdam. In beginsel is de plaatsing in het Justitieel Complex Zaanstad daarom volgens de wettelijke regelgeving aangewezen. In Zaanstad zit echter een medegedetineerde gehecht. Dit geldt ook voor de p.i. Lelystad. Om die reden heeft klager gekozen voor het doen van een verzoek tot overplaatsing naar de locatie Zwolle. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de p.i. Leeuwarden tot op heden geen bezoek gekregen van zijn familieleden, omdat de p.i. Leeuwarden te ver van hun woonplaats ligt. De afstand tussen Utrecht en Zwolle is wezenlijk korter dan tussen Utrecht en Leeuwarden. Bovendien ligt het op de weg van de Minister eventueel een geschikte p.i. in de nabijheid van Amsterdam aan te dragen, nu kennelijk diverse p.i’s uitgesloten zijn. De Minister heeft daar beter zicht op. Daarnaast ligt de p.i. Leeuwarden kennelijk zo ver van de rechtbank Amsterdam dat klager alleen naar de komende pro-forma zitting kan gaan indien hij er voor kiest twee dagen op het politiebureau te overnachten. Indien klager daarmee niet akkoord kan gaan, kan hij ook niet aanwezig zijn op de zitting.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is geplaatst in het h.v.b. van de p.i. Leeuwarden op grond van een bevel tot gevangenhouding gegeven door de rechtbank Groningen. Overplaatsing van klager naar de locatie Esserheem is niet mogelijk vanwege het verhoogde risicoprofiel van klager en het hiermee niet corresponderende, lagere beveiligingsniveau van die locatie. Klager is op de hoogte gesteld van het verhoogde risicoprofiel door middel van de mededeling plaatsing GVM-lijst van 15 februari 2019. Het valt op dat het bij het overplaatsingsverzoek naar de locatie Esserheem voor klager belangrijk is dat hij dichterbij het arrondissement komt waar vervolging is ingesteld, namelijk de locatie Groningen. Dit geldt echter niet voor het overplaatsingsverzoek naar de locatie Zwolle. De reden van dat overplaatsingsverzoek is dat zijn familie met wie hij een zeer goede band heeft, nu niet in de gelegenheid is hem te bezoeken in de p.i. Leeuwarden. Het laatste verzoek is afgewezen, omdat het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) heeft vastgesteld dat twee gedetineerden in het h.v.b. van de locatie Zwolle verblijven die een relatie met het netwerk en de zaak van klager hebben. Uit overleg met het Openbaar Ministerie (OM) volgt verder dat het voor het GRIP en het OM onwenselijk is dat klager naar de locatie Zwolle wordt overgeplaatst. Aangezien de namen van deze twee gedetineerden met geboortedata en de relatie expliciet worden genoemd in de e-mail van het GRIP van 14 maart 2019, kan deze e-mail niet worden overgelegd in deze beroepszaak. Afgezien hiervan is geen informatie verstrekt dat familieleden uit Utrecht een zeer goede band met klager onderhouden en de behoefte hebben bij hem op bezoek te komen en evenmin dat de reisafstand voor zijn familieleden onredelijk belastend is. Van belang hierbij is te vermelden dat een broer van klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verblijft en dat zijn andere broer internationaal staat gesignaleerd. Op grond van het vorenstaande kan het besluit van de Minister niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De beoordeling
Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. In beginsel is daarbij voor de keuze van de locatie leidend dat de gedetineerde in of nabij het arrondissement van vervolging wordt geplaatst. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgeweken.
t.a.v. locatie Esserheem
4.1. Blijkens het dossier is overplaatsing naar de locatie Esserheem niet mogelijk vanwege het verhoogde risicoprofiel van klager en het hiermee niet corresponderende, lagere beveiligingsniveau. Klager is op de hoogte gesteld van het verhoogde risicoprofiel door middel van de mededeling plaatsing GVM-lijst. Op 13 februari 2019 is hij op de GVM-lijst met profiel “Verhoogd” geplaatst. Het voorgaande biedt voldoende grond om het verzoek tot overplaatsing naar de locatie Esserheem af te wijzen.
4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister ten aanzien van het verzoek tot plaatsing in de locatie Esserheem kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
t.a.v. locatie Zwolle
4.3. Uit de inlichtingen van de Minister blijkt dat klager niet overgeplaatst kan worden naar de locatie Zwolle, omdat het GRIP heeft vastgesteld dat twee gedetineerden in het h.v.b. van de locatie Zwolle verblijven die een relatie met het netwerk en de zaak van klager hebben. Daarnaast acht zowel het GRIP als het OM het onwenselijk dat klager wordt overgeplaatst naar de locatie Zwolle. Gelet op de algehele veiligheid rondom een ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4.4. Het beroep zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard. Hetgeen namens klager is aangevoerd over de bezoekmogelijkheden, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 11 juli 2019
secretaris voorzitter