Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2492/GA, 29 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/2492/GA

 

betreft: [klager]            datum: 29 juli 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 12 december 2018 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord de raadsman van klager, mr. S. de Korte, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting.  

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 25 juni 2018 tot verlenging van de eerder opgelegde ordemaatregel, inhoudende dag- en nachtobservatie van klager door middel van cameratoezicht met veertien dagen (ZS-JC-2018-184).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en geen tegemoetkoming toegekend, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De verlenging van de ordemaatregel is niet direct en zeker niet alleen gebaseerd op overwegingen met betrekking tot het suïciderisico, maar in het bijzonder ingezet in verband met omstandigheden die niet direct voortvloeiden uit het gedrag of de lichamelijke toestand van klager. De mogelijkheid daartoe vloeit volgens de directeur voort uit de Memorie van Toelichting (MvT) behorend bij artikel 34a van de Pbw. In de MvT staat opgenomen dat omstandigheden die niet direct voortvloeien uit de gedetineerde, zijn gedrag of lichamelijke toestand, aanleiding kunnen vormen voor cameraobservatie. Daarbij moet in het bijzonder worden gedacht aan situaties waarin het delict waarvan de gedetineerde wordt verdacht, grote maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Te denken valt aan ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. Klager is gedetineerd in verband met een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf. De directeur heeft een belangenafweging gemaakt en de maatschappelijke belangen laten prevaleren boven het belang van de privacy van klager. Daar kwam bij dat de gedragsdeskundige te kennen gaf dat, hoewel acuut gevaar niet meer aan de orde was, klager impulsief werd geacht en onder grote druk stond en niet kon worden gegarandeerd dat hij zichzelf niets zou aandoen. Klager heeft in die periode ook gezegd: “Als ik dood wil, kan ik dood”. Maatschappelijk gezien moest worden voorkomen dat klager in die periode iets zou overkomen. Klager werd in die periode dagelijks gezien door een gedragsdeskundige.

Een rustcel is vergelijkbaar met een reguliere cel, met uitzondering van het gebruikte materiaal bij de meubelen en de mogelijkheid om cameratoezicht te creëren. Klager beschikte in die cel over zijn eigen spullen. 

De directeur merkt op dat zij bij het afwegen van de belangen voor een dilemma stond. Daarom heeft zij voorafgaand aan het nemen van de beslissing overleg met diverse collega’s gehad. Cameratoezicht is immers een inbreuk op de privacy van een gedetineerde. De belangenafweging heeft er in dit geval toe geleid dat de maatregel is verlengd. Nadat het schorsingsverzoek van klager was toegewezen, is de maatregel direct opgeheven. Gedurende de eerstvolgende nacht hebben medewerkers wel visueel toezicht gehouden. Feitelijk betekende dit dat medewerkers met een lamp door het luik schenen. Dit werd echter nog minder humaan gevonden dan het cameratoezicht en daarom heeft dit slechts één nacht plaatsgevonden. Stapsgewijs is het visuele toezicht gedurende de volgende dag(en) afgebouwd.    

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klagers standpunt is niet gewijzigd. Hij heeft zich erover verbaasd dat de directeur beroep heeft ingesteld. De beslissing is op onjuiste gronden genomen en onvoldoende gemotiveerd. Er waren onvoldoende aanknopingspunten waaruit zou moeten blijken dat schade aan de gezondheid van klager viel te verwachten. Klager verbleef in een individueel regime en nam niet deel aan groepsactiviteiten. Externe factoren vielen dan ook niet te vrezen. De behandelaar heeft kenbaar gemaakt dat bij klager geen sprake meer was van acute suïcidaliteit en dat niet langer sprake was van een verhoogd suïciderisico. Het moet gaan om actuele en concrete feiten. De achtergrond van het aan klager verweten delict is geen grond voor het plaatsen onder observatie in een rustcel en mediagevoeligheid mag evenmin een rol spelen. De noodzaak tot verlenging van de ordemaatregel ontbrak. De maatregel betekende een te grote inbreuk op de privacy van klager. Klager verzoekt een tegemoetkoming.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34a van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime of in een extra beveiligde inrichting verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Cameraobservatie kan worden toegepast, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Verder kan de bescherming van de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde aanleiding zijn hem door middel van een camera te observeren. Cameraobservatie kan ook worden toegepast, indien bij ontvluchting of schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan of ernstige schade zou kunnen worden toegebracht aan de betrekkingen van Nederland met andere staten of internationale organisaties. Uit de MvT behorend bij voormeld artikel kan worden afgeleid dat omstandigheden die niet direct voortvloeien uit de gedetineerde, zijn gedrag of lichamelijke toestand, aanleiding kunnen vormen voor cameraobservatie. In het bijzonder moet dan worden gedacht aan situaties waarin het delict waarvan de gedetineerde wordt verdacht of waarvoor hij is veroordeeld, grote maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt of beroering heeft gewekt in de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties. Te denken valt daarbij aan ernstige gewelds- of zedenmisdrijven, maar ook aan misdrijven tegen de veiligheid van de staat, misdrijven tegen de koninklijke waardigheid, misdrijven tegen hoofden van bevriende staten en andere internationaal beschermde personen, misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten, of terroristische misdrijven.

Doorslaggevend is dat de ontstane maatschappelijke onrust of de beroering in de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in een bijzondere sleutel zet. Wanneer de gedetineerde tijdens de detentie iets overkomt of wanneer hij ontvlucht, zou dit onvoorziene en ernstige gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde, de democratische rechtsorde of de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties. De rechtspositie van de gedetineerde, in het bijzonder zijn recht op privacy dat door de detentie toch al aan beperkingen onderhevig is, dient in dit licht te worden afgewogen tegen het belang van de voorkoming van ontvluchting of mogelijke schade aan zijn gezondheid in welke vorm dan ook.

Klager is gedetineerd in verband met de verdenking van het plegen van een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen. Wanneer klager in de periode van de verlenging van de ordemaatregel iets zou zijn overkomen, zou naar verwachting bijzonder grote maatschappelijke onrust zijn ontstaan. De beroepscommissie komt met inachtneming van hetgeen in de MvT staat vermeld, tot de conclusie dat de beslissing tot verlenging van de ordemaatregel cameraobservatie in het geval van klager niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Evenmin is de beslissing disproportioneel te noemen. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, U.P. Burke en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 29 juli 2019

 

 

secretaris        

 

 

voorzitter

 

 

 

Naar boven