Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/0630/TA, 15 juni 2001, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

.

nummer: 01/630/TA

betreft: [klager] datum: 15 juni 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 27 maart 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 maart 2001 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam, is gehoord mr. [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken, namens het hoofd van voormelde inrichting.Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Klager heeft te kennen gegeven dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de intrekking van klagers eerder verleende toestemming voor ziekenhuisbezoek op 17 november 2000.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is op het beroepschrift geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Ter zitting is aan het vorenstaande toegevoegd dat de situatie, waarover klager zich heeft beklaagd, het gevolg is vanmiscommunicatie tussen de medische dienst, klagers afdeling en de coördinerend hoofdbehandelaar van die afdeling. Op klagers afdeling is pas aan het einde van de dag rond 17.00 uur vernomen van de medische dienst dat hetziekenhuisbezoek van klager de volgende dag zou plaatsvinden. De coördinerend hoofdbehandelaar dhr. [A] was op dat moment
niet meer aanwezig in de kliniek en nam er de volgende ochtend pas kennis van dat klager de kliniek zou verlaten voor ziekenhuisbezoek, toen hij klager op diens weg naar de uitgang tegenkwam. De miscommunicatie is ontstaan in eenperiode waarin er
sprake was van reorganisatie en er bij de medische dienst gewerkt werd met uitzendkrachten. De miscommunicatie had niet mogen plaatsvinden. Het eerdere - goed verlopen - bezoek van klager aan het ziekenhuis op 2 oktober 2000 iskennelijk door dhr. [A] niet in aanmerking genomen. Dhr. [A] wist dat klager al eerder ongeoorloofd afwezig is geweest. Klager had het contact met dhr. [A] opgezegd en dhr. [A] kon op 17 november 2000 niet inschatten of het risicoaanwezig was dat klager zou onvluchten. Dhr. [A] heeft om die reden de vervoersdienst gevraagd of de dienst de verantwoordelijkheid voor het vervoer van klager op zich kon nemen. De vervoersdienst heeft dit geweigerd en gesteld datals klager vluchtgevaarlijk was er tevoren extra beveiligd vervoer had aangevraagd dienen te worden.
Klagers klacht betreft de wijze van uitvoering van de zorgplicht van het hoofd van de inrichting voor medische behandeling buiten de tbs-inrichting. Dhr. [A] heeft zich namelijk over de urgentie van klagers behandeling in hetziekenhuis verstaan met de inrichtingsarts. De laatste heeft aangegeven dat de behandeling op die datum niet urgent was.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat de klacht, haars inziens, betrekking heeft op de wijze van betrachten van een zorgplicht, waartegen ex artikel 56 lid 4 BVT geen beklag mogelijk is.

De beroepscommissie beschouwt het beklag echter niet als gericht tegen de wijze van betrachten van de voormelde zorgplicht, maar als het niet betrachten van de zorgplicht op 17 november 2000.
Het beklag valt naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op haar bestendige jurisprudentie te dezen, onder de reikwijdte van artikel 56, eerste lid onder e, BVT en om die reden kan klager in zijn klacht worden ontvangen.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager is op 17 november 2000 medisch(e) verzorging/onderzoek onthouden. Weliswaar was dit onderzoek naar het oordeel van de inrichtingsarts op de desbetreffende dag niet spoedeisend en heeft het niet doorgaan daarvan op die dagniet tot nadelige, direct medische gevolgen geleid, maar klager, die zich zorgen maakte over zijn gezondheid, was het onderzoek op die dag toegezegd en klager heeft door het niet doorgaan van het ziekenhuisbezoek langer dannoodzakelijk in onzekerheid verkeerd omtrent zijn gezondheid. Daarmee wil niet gezegd zijn dat namens/door het hoofd van de inrichting klager onder de betreffende omstandigheden toegestaan had dienen te worden het ziekenhuis tebezoeken. De beroepscommissie zal niet treden in de beslissing die op dat moment is gemaakt. Wel staat vast dat de op die dag aanwezig geachte beveiligingsproblemen veroorzaakt zijn door miscommunicatie binnen de inrichting en datdit als gevolg heeft gehad dat de zorgplicht jegens klager niet is betracht. Indien de miscommunicatie, die voor rekening van het hoofd van de inrichting komt, niet had plaatsgevonden, had tijdig extra beveiligd vervoer kunnenworden aangevraagd waardoor klager op die dag het ziekenhuis had kunnen bezoeken.

De beroepscommissie is van oordeel dat klagers recht op adequate medische verzorging is geschonden zoals hiervoor omschreven. De klacht dient derhalve alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie, gehoord het hoofd van de inrichting die terzake van een eventuele tegemoetkoming geen opmerkingen heeft gemaakt, is van oordeel dat, nu het beroep gegrond dient te worden verklaard en de gevolgen daarvan nietmeer ongedaan zijn te maken, enige tegemoetkoming aan klager geboden is. Zij bepaalt de geldelijke ten laste van de inrichting komende tegemoetkoming op 25,--.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Bepaalt dat aan klager een ten laste van de inrichting komende geldelijke tegemoetkoming van 25,-- toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 juni 2001.

secretaris voorzitter

nummer: 01/630/TA
betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 17 mei 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert.

Klager heeft te kennen gegeven dat hij niet ter zitting wenst te verschijnen.

Namens het hoofd van de inrichting is door mr. [...], staffunctionaris algemene en juridische zaken, -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard:
De situatie, waarover klager zich heeft beklaagd, is het gevolg is van miscommunicatie tussen de medische dienst, klagers afdeling en de coördinerend hoofdbehandelaar van die afdeling. Op klagers afdeling is pas aan het einde van dedag rond 17.00 uur vernomen van de medische dienst dat het ziekenhuisbezoek van klager de volgende dag zou plaatsvinden. De coördinerend hoofdbehandelaar dhr. [A] was op dat moment niet meer aanwezig in de kliniek en nam er devolgende ochtend pas kennis van dat klager de kliniek zou verlaten voor ziekenhuisbezoek, toen hij klager op diens weg naar de uitgang tegenkwam. De miscommunicatie is ontstaan in een periode waarin er sprake was van reorganisatieen er bij de medische dienst gewerkt werd met uitzendkrachten. De miscommunicatie had niet mogen plaatsvinden. Het eerdere - goed verlopen - bezoek van klager aan het ziekenhuis op 2 oktober 2000 is kennelijk door dhr. [A] niet inaanmerking genomen. Dhr. [A] wist dat klager al eerder ongeoorloofd afwezig is geweest. Klager had het contact met dhr. [A] opgezegd en dhr. [A] kon op 17 november 2000 niet inschatten of het risico aanwezig was dat klager zouonvluchten. Dhr. [A] heeft om die reden de vervoersdienst gevraagd of de dienst de verantwoordelijkheid voor het vervoer van klager op zich kon nemen. De vervoersdienst heeft dit geweigerd en gesteld dat als klager vluchtgevaarlijkwas er tevoren extra beveiligd vervoer had aangevraagd dienen te worden.
Klagers klacht betreft de wijze van uitvoering van de zorgplicht van het hoofd van de inrichting voor medische behandeling buiten de tbs inrichting. Dhr. [A] heeft zich namelijk over de urgentie van klagers behandeling in hetziekenhuis verstaan met de inrichtingsarts. De laatste heeft aangegeven dat de behandeling op die datum niet urgent was.

secretaris voorzitter

Naar boven