Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0257 (tegemoetkoming) C, 5 juli 1999, beroep
Uitspraakdatum:05-07-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/257 (tegemoetkoming)

betreft: [klager] datum: 5 juli 1999

UITSPRAAK

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in art. 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT).

Bij uitspraak van 9 juni 1999 heeft de beroepscommissie het namens [...], verder te noemen appellant, ingestelde beroep gericht tegen de verlengingen van de passantentermijn van respectievelijk 13 december 1998 tot en met 12 maart1999 en van 13 maart 1999 tot en met 10 juni 1999 gegrond verklaard.
De beroepscommissie heeft daarbij tevens bepaald dat aan appellant een nader te bepalen tegemoetkoming als bedoeld in art. 66, zevende lid, in verbinding met art. 69, vijfde lid, BVT wordt toegekend en heeft de uitspraak omtrent dehoogte van deze tegemoetkoming aangehouden.

Appellant is op 8 april 1999 geplaatst in de Rijksinrichting Veldzicht te Balkbrug.

De Minister heeft zijn standpunt omtrent de hoogte van de in gevallen als het onderhavige toe te kennen tegemoetkomingen aan de beroepscommissie kenbaar gemaakt.

Beoordeling
De beroepscommissie beschouwt als hier herhaald al hetgeen in de beschikking van 9 juni 1999 is overwogen. Door geen nieuwe beslissing te nemen binnen de door de beroepscommissie gestelde termijn, was er vanaf 14 september 1998 geensprake meer van een termijn die ingevolge artikel 12, tweede lid, BVT telkens met drie maanden kon worden verlengd. Dit brengt mee dat deze termijn ook niet meer ingevolge artikel 12, derde lid, BVT van rechtswege kon wordenverlengd.
De beroepscommissie is van oordeel dat in gevallen als hiervoor wat de toe te kennen tegemoetkoming betreft aansluiting dient te worden gezocht bij de tegemoetkomingen, zoals die plegen te worden toegekend in geval de verlenging vande passantentermijn op materiële gronden is vernietigd. Dit betekent dat de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van f. 1250,= per maand, waarbij onder een maand wordt verstaan eentermijn van dertig dagen, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een huis van bewaring wordt verhoogd met een bedrag van f. 250,= per maand.

Beslissing
De beroepscommissie stelt vast dat appellant, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van f. 1.250,= per maand vanaf de dag dat in verband met vernietiging van de beslissing tot verlenging van depassantentermijn een zodanige termijn niet meer liep (14 september 1998) tot de dag waarop zijn plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van eenperiode van drie maanden van voortgezet verblijf in een huis van bewaring wordt verhoogd met een bedrag van f. 250,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper,
voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. J. Krul-Steketee, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 5 juli 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven