Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3022/GB, 08 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3022/GB

Betreft:            […]                              datum: 8 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager was sinds 18 februari 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Sittard. Op 3 december 2018 is hij in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst. Van daaruit is hij op 2 mei 2019 in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft te laat beslist op het bezwaar. Het bezwaar is immers ingediend op 6 december 2018 en de Minister moet daarop binnen zes weken beslissen. Dat is niet gebeurd. Klager is in een BPG-afdeling geplaatst, omdat hij cannabis bezat en positief scoorde bij een urinecontrole en omdat bij hem een mobiele telefoon is aangetroffen. BPG-afdelingen zijn echter bedoeld voor gedetineerden met een extreem beheersrisico, op basis van een limitatief aantal gronden, genoemd in een zogenaamde ‘productspecificatie’ van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Klager voldeed aan geen van die gronden, zo blijkt onder meer uit de inlichtingen van de casemanager. Weliswaar kreeg klager in 2017 in Roermond ook een flink aantal rapporten opgelegd, maar in Krimpen aan den IJssel was men juist zeer positief over hem. Nu klager geen extreem beheersrisico vormde, moet het beroep gegrond worden verklaard. Daarbij wordt verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, die tweemaal zo hoog is als normaal, omdat de Minister aanvankelijk heeft geweigerd een beslissing te nemen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het selectieadvies blijkt dat klager op zijn tweede dag in de locatie Sittard is betrapt op een poging tot invoer van drugs, bij hem een mobiele telefoon is aangetroffen en hij positief scoorde bij een urinecontrole. Klager wil zich blijkbaar niet conformeren aan de regels. Het bezit van een handelshoeveelheid verdovende middelen brengt risico’s voor de veiligheid binnen de inrichting mee. Hetzelfde geldt voor mobiele telefoons. In vorige inrichtingen ging klager ook al in de fout en zelfs kort na een overplaatsing is hij in staat om in het bezit van contrabande te komen. Klagers gedrag is dus ontwrichtend en ondermijnend, wat niet in een regulier regime corrigeerbaar bleek te zijn. Klager vormde daarom een beheersrisico, waardoor plaatsing in een BPG-afdeling noodzakelijk was.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 2 mei 2019 in vrijheid gesteld. In beginsel zou hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan het beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, de aard van het door hen gepleegde delict, of de aard van het delict van het plegen waarvan zij worden verdacht, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat dan wel ongeschikt zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3.      De selectiefunctionaris heeft de informatie over klagers gedrag, in combinatie met de aard van de door hem gepleegde delicten, redelijkerwijs kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor plaatsing in een regulier regime. Klager stond, zo blijkt uit de informatie in het selectieadvies d.d. 30 november 2018, zowel buiten de inrichting (hij maakt als veelpleger deel uit van de ‘Top-X lijst’ bij het Veiligheidshuis) als binnen de inrichting bekend als iemand die de regels stelselmatig overtreedt. Zo probeerde hij op de tweede dag van zijn verblijf in de inrichting al drugs in te voeren en werd kort daarop een mobiele telefoon bij hem aangetroffen. Daarnaast was klagers drugsgebruik eerder regel dan uitzondering.

4.4.      Uit het voorgaande wordt duidelijk dat klager een ernstig beheersrisico vormde en dat zijn gedrag in een regulier regime niet kon worden bijgestuurd. De beslissing hem in een BPG-afdeling te plaatsen kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dus ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 8 juli 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven