nummer: R-18/2234/GA
betreft: [klager] datum: 1 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, gericht tegen een uitspraak van 9 november 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [naam klager], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 mei 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F. Dölle, en namens de inrichting […], juridisch medewerker en […], stagiaire juridische zaken. Als toehoorder aanwezig was [...], secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de insluiting van klager tijdens de arbeidsuren en de in dit kader getroffen maatregelen, meer specifiek;
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, ingaand op 16 augustus 2018 (Z1-2018-650);
b. de geschiktheid van klagers arbeidsplek (Z1-2018-657);
c. het onder dwang moeten verrichten van arbeid en het niet reageren op een intercomoproep (Z1-2018-742) en
d. de insluiting van klager tijdens de arbeidsuren (Z1-2018-731, -733, -736 en -741).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven zonder een tegemoetkoming toe te kennen en heeft de directeur een opdracht gegeven als nader in de uitspraak omschreven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft aan haar inspanningsverplichting inzake de arbeid van klager voldaan. Klager weet dat hij niet verplicht is deel te nemen aan de arbeid. Als hij ervoor kiest niet deel te nemen aan de arbeid, wordt hij ingesloten. Dat is, gelet op RSJ 20 oktober 2017, 17/1028/GA, niet onredelijk. De verplichting om deel te nemen aan arbeid is gebaseerd op de voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij. Bij een levenslange gevangenisstraf past het niet onverkort aan die verplichting vast te houden. De directeur heeft wel degelijk rekening gehouden met de detentieomstandigheden van klager. Aan klager is duidelijk gemaakt dat het wenselijk is dat hij deelneemt aan de arbeid. Vanaf klagers binnenkomst in de p.i. Zwolle zijn er problemen geweest met klager en in dat kader zijn er diverse gesprekken met klager gevoerd. Gedacht moet daarbij worden aan diverse aanvaringen en opstootjes in verband met klagers kenmerkende drukke gedrag en zijn geschreeuw. Klagers gedrag roept agressie op bij medegedetineerden. Het was voor klager daarom niet mogelijk om zich vrij op de afdeling te bewegen tijdens de arbeidsuren en de directeur zag geen andere mogelijkheid dan insluiting tijdens activiteiten waaraan klager niet wil deelnemen. De inrichting heeft ruimschoots gezocht naar passende mogelijkheden voor klager om deel te nemen aan de arbeid, maar die bleken in die periode niet te vinden. Uit ingewonnen informatie bij eerdere inrichtingen is inmiddels gebleken dat in de p.i. Nieuwegein geen sprake was van een speciale regeling voor klager; er was ook geen aparte ruimte beschikbaar gesteld waar klager zich kon terugtrekken. Inmiddels zijn afspraken over arbeid gemaakt met klager. Die afspraken zijn terug te vinden in een memo van 20 november 2018. Klager start volgens die afspraken met twee uur arbeid en als het hem teveel wordt, kan hij zich terugtrekken en wordt hij ingesloten. Na twee uur arbeid kan klager deelnemen aan het activiteitenblok. Indien hij daaraan niet wenst deel te nemen, wordt hij eveneens ingesloten. Het gaat goed met klager, hij houdt zich aan de afspraken en zit in het plusprogramma. Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft aangegeven dat door gesprekken met het afdelingshoofd over de arbeid deels tot een oplossing is gekomen. De directeur moet de onterechte sanctionering van klager echter wel financieel compenseren. Klager snapt niet dat de directeur in beroep is gekomen. De kern van de vraag is of de inrichting heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Klager vindt van niet. Door de inrichting wordt gewezen op een memo van 20 november 2018, maar klager is het met die afspraken niet eens als hij niet een passende (extra) compensatie krijgt voor zijn arbeidsuren. Klager geeft aan dat hij zich aan de afspraken houdt, maar de inrichting doet dat niet. Klager moet in plaats van ongeveer € 3,=, ongeveer € 6,= voor zijn arbeid ontvangen. Dat is hem ook beloofd. Bovendien heeft klager een mogelijkheid nodig om zich terug te trekken in verband met zijn angsten en paniekaanvallen. De inrichting moet voor hem zo’n plek creëren, maar doet dat niet. Dan wil klager in plaats daarvan wel geld en de inrichting heeft daar heus wel een potje voor.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de door klager opgeworpen stellingen rondom gemaakte afspraken van 20 november 2018 en (correcte) betaling van klagers arbeidsuren, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt en de beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten. Klager is een levenslang gestrafte. Uit de stukken blijkt dat klager na een overplaatsing sinds 13 augustus 2018 verblijft in de p.i. Zwolle. Duidelijk is dat klager weliswaar psychische beperkingen heeft dan wel ervaart, in elk geval waar het gaat om deelnemen aan de arbeid, maar formeel niet arbeidsongeschikt is verklaard. Klager heeft volgens de directeur gelet op zijn levenslange gevangenisstraf de keuze gekregen om deel te nemen aan de arbeid. Hij is op 16 augustus 2018 opgeroepen om deel te nemen, maar hij heeft kenbaar gemaakt dat hij dat niet wil. Wanneer klager niet aan arbeid wenst deel te nemen, wordt hij ingesloten. Klager heeft echter die dag meermalen geweigerd terug zijn cel in te gaan en hij heeft zich fysiek verzet tegen de insluiting, waardoor een medewerker geweld heeft moeten toepassen om klager terug in zijn cel te krijgen. Klager heeft met zijn gedrag de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming verstoord. Conform de landelijke sanctiekaart 2016 is aan klager wegens de weigering tot het opvolgen van opdrachten van het personeel een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie. De beroepscommissie acht deze beslissing niet onredelijk of onbillijk en om die reden zal het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a. gegrond worden verklaard en het beklag alsnog ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat de beklagcommissie in de uitspraak niet op dit specifieke onderdeel is ingegaan. De uitspraak van de beklagcommissie houdt in dat ‘de beklagen gegrond worden verklaard’. De beroepscommissie gaat er daarom vanuit dat dit klachtonderdeel ook gegrond is verklaard. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur gronden heeft aangedragen die zien op (beslissingen rondom) de arbeid van klager. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat sprake is geweest van het onder dwang moeten verrichten van arbeid. Om die reden wordt dit onderdeel van het beroep gegrond verklaard en het beklag alsnog ongegrond verklaard. Voor zover het beroep van de directeur betrekking heeft op het onderdeel ‘niet reageren op de intercom’, overweegt de beroepscommissie dat het beroep op dat vlak niet is voorzien van gronden. Omdat een beroepschrift met redenen moet zijn omkleed en ten aanzien van dit klachtonderdeel geen gronden zijn aangevoerd, zal de directeur voor wat betreft dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep. Ten aanzien van de (passende) arbeid overweegt de beroepscommissie als volgt.
In eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie overwogen dat arbeid verscheidene functies dient, maar de verplichting om hieraan deel te nemen is gebaseerd op de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Gegeven de duur van de levenslange straf en de beperkte(re) perspectieven op in vrijheidstelling bij een levenslange gevangenisstraf past het niet onverkort vast te houden aan deze verplichting. De directeur die geconfronteerd wordt met een levenslang gestrafte die weigert vanwege het ontbreken van perspectief op terugkeer aan de arbeid deel te nemen, dient zijn detentieomstandigheden uitdrukkelijk te betrekken in zijn beslissing om hiertegen sanctionerend op te treden. Klager heeft het standpunt ingenomen dat hij wel wil werken, maar dat dit – kort gezegd – niet mogelijk wordt gemaakt doordat er geen passende arbeid en arbeidsomstandigheden voor hem zijn. Klager is volgens de stukken half augustus 2018 naar de p.i. Zwolle overgeplaatst. Zijn klachten omtrent de arbeid zijn ingediend in de periode tussen 15 augustus 2018 en eind september, dus zo ongeveer gedurende anderhalve maand. Klager verbleef ten tijde van de klachten nog maar kort in de inrichting. De directeur heeft aangegeven dat geprobeerd is met klager te zoeken naar mogelijkheden om passende arbeid voor klager te creëren, maar dit kostte tijd. De pogingen om passende arbeid te vinden bleken telkens niet haalbaar. Aan klager is bovendien duidelijk gemaakt dat hij ook kon deelnemen aan andere activiteiten, zoals onderwijs, recreatie, een opleiding of een bezoek aan de bibliotheek. Klager is niet ingegaan op deze voorstellen. Het personeel is meerdere keren het gesprek met klager aangegaan en ook de directeur heeft op 29 augustus 2018 persoonlijk een gesprek met klager gevoerd om tot een oplossing te komen. In dat gesprek heeft klager aangegeven dat hij vrijwillig zou meewerken aan insluiting tijdens de arbeidsuren. De directeur heeft in verband met de levenslange gevangenisstraf van klager toestemming gegeven voor een Playstation 2 op klagers cel. De beroepscommissie komt tot de conclusie dat, in het bijzonder gelet op het feit dat klager pas kort voor de periode waarin de klachten zijn ontstaan was overgeplaatst en op zijn (detentie)geschiedenis, niet kan worden vastgesteld dat de directeur niet aan zijn inspanningsverplichting inzake de arbeid heeft voldaan. Dat op het moment van de klachten (nog) geen navraag bij (een) eerdere inrichting(en) was gedaan, acht de beroepscommissie – hoewel dit overigens wel op de weg van de inrichting ligt – in dit verband niet doorslaggevend, nu de overplaatsing pas kort daarvoor had plaatsgevonden. Voor wat betreft het insluiten tijdens de arbeidsuren overweegt de beroepscommissie voorts dat die beslissing gelet op de door de directeur genoemde omstandigheden niet als onredelijk of onbillijk moet worden beschouwd. Het beroep zal gelet op het voorgaande ten aanzien klachtonderdeel c. gegrond worden verklaard en het beklag alsnog ongegrond verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de directeur inzake klachtonderdeel b. voor zover dat ziet op het niet reageren op de intercom niet-ontvankelijk in het beroep. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. R.H. Koning, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 1 juli 2019
secretaris voorzitter