nummer: 00/1677/TA
betreft: [klager] datum: 17 oktober 2000
De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 10augustus 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.Th.M. Zumpolle, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 2 augustus 2000 van de alleensprekende beklagrechter uit de commissie van toezicht bij het dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de beslissing van de alleensprekende beklagrechter
Klagers beklag tegen de intrekking van voortdurend onbegeleid verlof tijdens de periode van 10 juni 2000 tot 22 juni 2000, derhalve twaalf dagen, is d.d. 12 juli 2000 gegrond verklaard. De beklagrechter heeft besloten dat klager,vanwege de voormelde gegrondverklaring van zijn beklag, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van ƒ. 10,-- voor elke werkdag dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om op verlof te gaan en van ƒ. 25,-- voor elkeniet-werkdag dat hij niet met verlof kon gaan, in totaal ƒ. 195,--, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de tegemoetkomingsbeslissing van de alleensprekende beklagrechter. Hij heeft geen gronden van het beroep kenbaar gemaakt. Ten overstaan van de alleensprekende beklagrechter heeft hij bij brief van21 juli 2000 onder meer aangevoerd dat hij tijdens de desbetreffende periode netto-inkomsten ad
ƒ. 830,-- heeft gederfd en dat hij gedurende twaalf dagen van zijn vrijheid beroofd is geweest, ter compensatie waarvan hem een bedrag van ƒ. 50,-- per dag redelijk voorkomt.
2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de alleensprekende beklagrechter ten aanzien van de tegemoetkoming ingenomen standpunt in beroep niet nader toegelicht. Het hoofd van de inrichting heeft tegenover dealleensprekende beklagechter bij brief d.d. 25 juli 2000 verklaard dat de in de desbetreffende periode door klager
gederfde inkomsten , gebaseerd op een vierdaagse werkweek, in totaal netto ƒ. 622,50 bedragen en inmiddels aan klager betaalbaar zijn gesteld. Daarnaast wordt als vergoeding voor het gedwongen verblijf in de inrichting eenvergoeding van ƒ. 10,-- per dag passend geacht, waarbij in aanmerking is genomen dat klager tijdens dit verblijf gebruik heeft kunnen maken van alle in de inrichting voor verpleegden aanwezige faciliteiten.
3. De beoordeling
Klager heeft gedurende twaalf dagen ten onrechte in de inrichting moeten verblijven, in plaats van in de vrije maatschappij. Gegeven de omstandigheden van het geval kon in redelijkheid worden geoordeeld dat een tegemoetkoming aanklager diende te worden toegekend terzake van het ongemak dat hij niet buiten de inrichting kon vertoeven. Voorts kon worden geoordeeld dat, nu het kennelijk niet mogelijk was een andersoortige vorm daaraan te geven, een geldelijketegemoetkoming op zijn plaats was.
Nu er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de door het hoofd van de inrichting bij brief van 25 juli 2000 gedane inkomensopgave van klager en aan de mededeling dat het klager dienovereenkomstig verschuldigde aan hem isbetaalbaar gesteld, is de beroepscommissie van oordeel dat het gederfde en aldus vergoede arbeidsinkomen van klager buiten beschouwing is kunnen blijven bij het bepalen van de hoogte van de hem toekomende tegemoetkoming.
De omvang van de vastgestelde tegemoetkoming ad ƒ. 195,-- dient echter als te laag te worden beschouwd. De omvang komt, gelet op de maatstaf van de beklagrechter voor de dagen dat klager niet in de gelegenheid is geweest om metverlof te gaan, te weten zes werkdagen ad ƒ. 10 vermeerderd met zes niet-werkdagen ad ƒ. 25,--, al uit op
ƒ. 210,--.
De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager een hogere tegemoetkoming toekomt dan laatstgenoemd bedrag. Zij neemt daarbij ten aanzien van de niet-werkdagen in aanmerking dat een standaardbedrag van ƒ. 100,-- is vastgesteld alstegemoetkoming voor een - in het gevangeniswezen - gemist algemeen verlof van maximaal 60 uur. Het equivalent daarvan is ƒ. 40,-- per niet-werkdag. Ten aanzien van werkdagen acht de beroepscommissie een bedrag van ƒ. 20,-- passend.Dit brengt de klager toekomende tegemoetkoming op in totaal ƒ. 360,--. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de tegemoet-komingsbeslissing van de alleensprekende beklagrechter.
Opnieuw rechtdoende bepaalt de beroepscommissie dat aan klager ten laste van het hoofd van de inrichting een tegemoetkoming toekomt ad ƒ. 360,--.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 17 oktober2000.
secretaris voorzitter