Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3111/GB, 05 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3111/GB

Betreft:            [klager]                                    datum: 5 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 4 december 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager ontving op 10 december 2018 een positieve beslissing op zijn verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject, waarbij hij op 19 december 2018 geplaatst zou worden in de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel te Sevenum. Op het laatste moment ging dit niet door, omdat – hoewel dit eerder al bekend was – het Openbaar Ministerie (OM) negatief adviseerde over klagers detentiefasering. Tevens beschikte klager niet over een goedgekeurd verblijfsadres voor zijn p.p. Hierna heeft de selectiefunctionaris de beslissing tot plaatsing van verzoeker in een gestapeld traject heroverwogen en aangehouden. Het OM wenst dat klager meewerkt aan een dubbelrapportage, voordat detentiefasering kan plaatsvinden. Klager voelt zich met de rug tegen de muur gezet en ervaart dit als een nieuwe vorm van vervolging. Hij heeft dan ook besloten hieraan niet mee te werken. Klager heeft tevens een nieuw – door de reclassering goedgekeurd – verblijfsadres opgegeven. Op 6 maart 2019 heeft de Minister klagers verzoek uiteindelijk afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor plaatsing in een stapeltraject, conform artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Klager stelt dat hij wel voldoet aan de voorwaarden. Ten tijde van het nemen van de beslissing van 10 december 2018 was er al een negatief advies van het OM, maar daar tegenover stonden de positieve adviezen van de reclassering, de politie en de p.i. Arnhem. Uit het selectieadvies van de p.i. Arnhem van 6 december 2018 volgt dat de vrijhedencommissie vindt dat het OM in haar negatieve advies van 27 juni 2018 geen rekening heeft gehouden met de ontwikkeling die klager doormaakt in detentie. Klager heeft alles in het werk gesteld om te werken aan zichzelf, herstel en re-integratie. Hij is op zijn eigen verzoek overgeplaatst naar de p.i. Arnhem in het kader van herstelbemiddeling met de nabestaanden, wat ook heeft plaatsgevonden. Tevens is er contact geweest tussen klagers familie en de nabestaanden. Klager heeft diverse trainingen positief afgerond. Hij voert sinds 2016 gesprekken met de inrichtingspsycholoog over het verleden (delictbespreking) en de toekomst. De inrichtingspsycholoog – die klager inmiddels goed kent – heeft aan de reclassering een terugkoppeling gegeven over de inhoud van de gesprekken en is ook gekwalificeerd als een psycholoog die een dubbelrapportage afneemt. Klager is toe aan meer vrijheden om zijn leven richting te gaan geven. Het OM komt met onvoldoende concrete feiten en omstandigheden en presenteert het recidiverisico als ‘hoog’, terwijl uit het reclasseringsadvies van 30 januari 2018 volgt dat de reclassering geen inschatting van het recidiverisico kan maken. Ook het enkele feit dat sprake is van een ernstig feit dat tot maatschappelijke onrust heeft geleid, is onvoldoende om een verzoek om detentiefasering af te wijzen. Na een lange detentie is het voor een gedetineerde en de samenleving van groot belang dat een gedetineerde gefaseerd kan terugkeren in de samenleving. Deze mogelijkheid wordt klager nu ontnomen. Klager acht de bestreden beslissing dan ook onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Klager verzoekt om het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en de Minister op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van de p.i. Arnhem van 6 december 2018 volgt dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar wegens – kortgezegd – moord. De bestreden beslissing is genomen op grond van de ernst van het delict, het hoge recidiverisico, de maatschappelijke onrust die kan ontstaan bij verlofverlening aan klager, de media-aandacht, het nabestaandenbelang en klagers weigering mee te werken aan een dubbelrapportage. Klager voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een gestapeld traject. De politie en de reclassering hebben positief geadviseerd over klagers detentiefasering. Het OM heeft op 27 juni 2019 en op 12 juli 2018 negatief geadviseerd, gelet op de ernst van het feit en de onduidelijkheid van klagers werkelijke beleving van het gepleegde feit. Hij ontkent het daderschap (deels) en dat betreft een onaanvaardbaar hoog recidiverisico. De vrijhedencommissie van de p.i. Arnhem heeft positief geadviseerd over klagers detentiefasering. In het reclasseringsadvies van 30 januari 2018 zijn de inlichtingen van de inrichtingspsycholoog verwerkt. Hieruit volgt dat klager gebeurtenissen uit het verleden analyseert ten behoeve van zijn persoonlijke ontwikkeling. Op de voorgrond is een positieve en constructieve insteek. Er is sprake van probleeminzicht. Klager is gemotiveerd om aan zichzelf te werken en hij heeft binnen detentie een andere kijk op de wereld en zichzelf positief ontwikkeld. Tijdens klagers detentiefasering is het belangrijk dat psychische hulpverlening – in de zin van forensische psychiatrie - beschikbaar is voor hem. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico en het risico op letselschade. Het OM acht een dubbelrapportage noodzakelijk, omdat geen delictbespreking mogelijk is, laat staan een delictgerelateerde behandeling. De bescherming van de maatschappij staat voorop. Uit het onderzoek door het Pieter Baan Centrum ten tijde van klagers strafzaak, werd duidelijk dat sprake was van forse persoonlijkheidsproblematiek, maar dat geen conclusie gegeven kon worden over de mate van toerekenbaarheid. De oplegging van een TBS-maatregel had wel in de rede gelegen, maar strandde op juridische gronden. Hoewel klagers gedrag in de inrichting is meegenomen en in eerste instantie een positieve beslissing genomen was over klagers plaatsing in een gestapeld traject, dienen bij elke beslissing de voorwaarden van artikel 2, eerste lid, van de Regeling te worden getoetst. Klagers einddatum is vastgesteld op 12 juni 2020, zodat er voldoende tijd is om de detentiefasering op een later moment vorm te geven. Op dit moment is het recidiverisico niet in te schatten en is niet duidelijk wat nodig is om een eventueel recidiverisico positief te kunnen beïnvloeden. De Minister acht de bestreden beslissing niet onredelijk en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      De kern van de afwijzing van klagers verzoek hem te plaatsen in een gestapeld traject is gelegen in de omstandigheid dat geen sprake zou zijn van een te verwaarlozen maatschappelijk risico, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. De Minister verwijst daarbij naar een advies van het OM, waarin is opgenomen dat klager het gepleegde delict inmiddels deels heeft bekend, maar dat er onduidelijkheid is over klagers werkelijke beleving van het gepleegde feit. Het OM heeft te kennen gegeven dat een dubbelrapportage gewenst is, voordat sprake kan zijn van detentiefasering. Klager wil hieraan uitdrukkelijk niet meewerken. Daarnaast verwijst de Minister naar het advies van de reclassering, waarin is opgenomen dat zij geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico.

4.4.      Uit de beslissing van de Minister blijkt onvoldoende dat het negatieve advies van het OM, het recidiverisico en de belangen van de nabestaanden zijn afgezet tegen andere relevante informatie, zoals de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de reclassering en klagers belang bij resocialisatie en het verloop van zijn (begeleide) verloven. De beslissing van de Minister zal dan ook vanwege een motiveringsgebrek worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Bij een nieuwe beslissing van de Minister acht de beroepscommissie het van belang dat nadere informatie over de belangen van de nabestaanden wordt meegewogen.

4.5.      De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 5 juli 2019                                                        

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven