Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3108/GV, 16 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3108/GV

betreft: [klager]                                    datum: 16 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming, en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. B.A.A. Postma om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof  afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager komt in oktober 2019 in aanmerking voor een detentiefasering. Dat is alleen mogelijk, indien klager een geldig identificatiebewijs of een paspoort heeft. Daarnaast wordt het steeds moeilijker voor klager zijn familieaangelegenheden te regelen. Zijn vader is inmiddels 85 jaar oud. Indien hij zou komen te overlijden, is er niemand die kan zorgdragen voor zijn uitvaart en voor de zaken die daarna geregeld moeten worden. De afwijzende beslissing die namens de Minister is genomen, is in de kern bezien gestoeld op het gegeven dat een geldig identiteitsbewijs enkel benodigd is als reisdocument. In het verweerschrift wordt toegevoegd dat onvoldoende is gemotiveerd dat klager het paspoort voor andere redenen nodig zou moet hebben. De Minister gaat uit van een te beperkte opvatting van nut en noodzaak van een geldig paspoort en miskent het beginsel van minimale beperkingen. Een paspoort dient immers niet alleen ter voortbeweging buiten detentie, maar bijvoorbeeld ook om rechtsgeldig anderen te kunnen machtigen, als zaken moeten worden geregeld. Klager heeft nu geen enkel geldig legitimatiebewijs en van hem kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat te doen voortduren. Dat levert een onredelijke beperking op van zijn recht over een rechtsgeldig identiteitsbewijs te kunnen beschikken en zich daarmee zoveel mogelijk op rechtsgeldige wijze als burger uit Polen te kunnen (doen) representeren. Dit is geen verzoek waarin toekenning de orde en veiligheid binnen de inrichting raakt. Ook overigens valt niet in te zien waarom klager hierin meer beperkt zou moeten worden dan ieder ander die in Nederland verblijft, in detentie of niet. Het belang van klager bij het aanvragen van het paspoort is onvoldoende onderkend en de gegeven redenen om daartoe niet het benodigd verlof toe te kennen zijn ontoereikend.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het verzoek tot incidenteel verlof is, ondanks het positieve advies van de Divisie Individuele Zaken Vrijhedencommissie van de p.i. Alphen aan de Rijn onder de voorwaarde van begeleiding door Dienst Vervoer en Ondersteuning, in het bestreden besluit afgewezen, aangezien op dit moment geen noodzaak voor het verlengen/aanvragen van het Poolse paspoort van klager bestaat. Het is nog maar de vraag of klager in aanmerking komt voor detentiefasering of vrijheden in oktober 2019 na een verzoek daartoe tegen die tijd. Mogelijk bestaat in september 2019 meer duidelijkheid over de procedure tot ongewenstverklaring en uitzetting. Eerst in beroep voert klager aan dat het steeds moeilijker wordt zijn familieaangelegenheden te regelen. Dit is niet onderbouwd, evenmin is gebleken dat klager zijn familieaangelegenheden alleen met een geldig Pools paspoort kan regelen . Ten slotte voert klager ook voor het eerst in beroep aan dat, mocht zijn 85-jarige vader komen te overlijden, er dan niemand is die kan zorgdragen voor zijn uitvaart en zaken die daarna geregeld moeten worden. Indien deze situatie zich in de detentieperiode van betrokkene zou voordoen, kan klager een met stukken onderbouwd verzoek tot strafonderbreking indienen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de p.i. Alphen heeft positief geadviseerd op de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft bezwaar tegen de verlening van incidenteel verlof, nu op geen enkele wijze wordt onderbouwd waarom het paspoort van klager thans moet worden verlengd. De politie heeft zich van advies onthouden. Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen een incidenteel verlof voor het verlengen van zijn paspoort, mits klager onder begeleiding van DV&O wordt vervoerd. De Vrijhedencommissie adviseert positief onder de voorwaarde dat klager door de DV&O wordt begeleid.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van elf jaar en elf maanden, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt thans op of omstreeks 5 april 2021. Incidenteel verlof kan op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Regeling) worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Niet gebleken is dat klager zijn paspoort kan aanvragen op een andere wijze dan door persoonlijke verschijning op de Poolse ambassade. Daarom kan worden gesteld dat klagers aanwezigheid daarbij noodzakelijk is. Klager komt echter nog niet in aanmerking voor detentiefasering of andere vrijheden. Hij heeft zijn paspoort voor dat doel dan ook (nog) niet nodig. Voorts heeft klager onvoldoende (met stukken) onderbouwd dat hij zijn paspoort op dit moment nodig heeft voor het regelen van familieaangelegenheden. De beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 16 mei 2019.             

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven