Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2988/GA, 25 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/2988/GA

betreft: [Klager]           datum: 25 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen uitspraken van 25 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en mevrouw […], juridisch medewerker bij voormelde inrichting. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […], die als stagiaire mee was met de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag betreft

a.         het feit dat klager geen wachtgeld heeft ontvangen gedurende de periode dat hij op de wachtlijst voor de schildersploeg en/of de groenploeg stond (VU-2018-001848); en

b.         het feit dat klager is ontslagen uit de schildersploeg (VU-2018-001855). De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a. en het beklag onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder a. als volgt toegelicht. Klager heeft medio oktober 2018 kennisgenomen van de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 15 oktober 2018, R-515. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft klager op 18 of 19 oktober 2018 een brief aan de directeur geschreven waarin hij vraagt hem wachtgeld te betalen over de periode van week 46 in 2017 tot en met week 5 in 2018. Hij heeft daarin aangegeven dat eerder met hem was afgesproken dat hij wachtgeld zou krijgen over de periode dat hij moest wachten op werk in de schildersploeg of de groenploeg. Voorts heeft hij de directeur gevraagd binnen een termijn van veertien dagen op zijn brief te reageren. De directeur heeft evenwel niet op zijn brief gereageerd. Klager heeft de gestelde beslistermijn van veertien dagen afgewacht en vervolgens binnen een dag beklag ingediend. Gelet daarop had hij in zijn beklag moeten worden ontvangen. Klager meent recht te hebben op wachtgeld voor de periode van week 46 in 2017 tot en met week 5 in 2018. In die periode stond hij op de wachtlijst voor aanvankelijk de groenploeg en later ook de schildersploeg. Voor de periode van week 30 tot en met week 46 in 2017 had hij een beklagzaak lopen. Daarover heeft hij afspraken gemaakt met het afdelingshoofd en toen is een schikking getroffen voor de betaling over die periode. Over de betaling van wachtgeld over de periode van week 46 in 2017 tot en met week 5 in 2018 zijn afspraken met klager gemaakt en hij is aanvankelijk wel doorbetaald. Dat heeft verwachtingen bij hem gewekt. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak RSJ 15 oktober 2018, R-515, geoordeeld dat klager redelijkerwijs niet op de afdeling waar hij een conflict had, hoefde te werken. Nu men erkende dat hij niet naar die werkzaal kon, is het gerechtvaardigd dat hij wachtgeld zou krijgen gedurende de tijd dat hij moest wachten op een (reële) werkplek. Het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder b. is door en namens klager in beroep als volgt toegelicht. Voordat klager is ontslagen heeft slechts tweemaal een gesprek over zijn functioneren plaatsgevonden. Eenmaal heeft klager zelf om een gesprek gevraagd, omdat hij niet goed wist wat er van hem werd verwacht. Dat gesprek heeft op 29 juni 2018 plaatsgevonden en is niet gedocumenteerd. Vervolgens heeft op 23 augustus 2018 een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is klager meegedeeld dat hij moeilijk met kritiek kan omgaan. Hij meende dat de pijnpunten na dat gesprek over en weer naar tevredenheid waren besproken en dat de samenwerking op een constructieve wijze kon worden voortgezet. Tussen 23 augustus 2018 en klagers ontslag op 16 oktober 2018 is niet meer met hem over zijn functioneren of over problemen in de samenwerking gesproken. Zonder gespreksverslagen is het moeilijk te toetsen of dergelijke gesprekken hebben plaatsgevonden. Klager kreeg veel complimenten op de werkvloer en heeft hard gewerkt aan de punten waarop hij kritiek kreeg. Daarbij komt dat hij gedetineerd is in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) en dat hij geen gediplomeerd schilder is. De verwachtingen van zijn functioneren mogen dan ook niet torenhoog zijn en hem moet de kans worden geboden zichzelf te verbeteren. Die kans heeft hij na 23 augustus 2018 niet gekregen. Hij heeft in de therapieën waaraan hij in het PPC deelneemt hard gewerkt aan het (leren) omgaan met kritiek. Hij is na 23 augustus 2018 niet meer aangesproken op negatieve interactiepatronen, terwijl de afspraak was dat hij daar (indien nodig) op zou worden geattendeerd. Hij kon er derhalve redelijkerwijs van uitgaan dat zijn collega’s en zijn leidinggevende bij de schildersploeg tevreden waren over zijn functioneren. Hij is op 16 oktober 2018 ontslagen terwijl hij ziek was, hetgeen doet vermoeden dat hij wegens ziekte is ontslagen. Hij is in januari 2019 teruggevraagd door de schildersploeg en werkt daar inmiddels weer naar tevredenheid. Ook dat duidt erop dat hij inderdaad wegens ziekte is ontslagen. Als de schildersploeg ontevreden zou zijn geweest over zijn functioneren, valt niet in te zien waarom hij enkele maanden na zijn ontslag opnieuw zou worden gevraagd om in dezelfde schildersploeg te komen werken. In de samenstelling van de schildersploeg zijn geen wijzigingen geweest en ook klager is geen ander mens geworden.Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder a. als volgt toegelicht. De directeur is met klager eens dat hij in zijn beklag had moeten worden ontvangen. Er zijn met hem evenwel geen afspraken over uitbetaling van wachtgeld. Klager stond op de wachtlijst voor zowel de groenploeg als de schildersploeg en hij is in de gelegenheid gesteld in de tussentijd op een andere werkzaal arbeid te verrichten. In het PPC waar klager verblijft geldt geen ander arbeidsreglement dan in de reguliere gevangenisafdelingen. Klager is geen wachtgeld uitgekeerd, omdat hij de mogelijkheid had gedurende de periode dat hij op de wachtlijst voor de schildersploeg en de groenploeg stond, arbeid te verrichten op een andere werkzaal. Hij heeft er evenwel voor gekozen dat niet te doen. Het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder b. is namens de directeur in beroep als volgt toegelicht. Klager is inderdaad teruggevraagd voor de schildersploeg. Hij heeft een herkansing gekregen. Zijn functioneren is voordat hij is ontslagen uitgebreid met hem besproken. Er zijn meer gesprekken geweest dan de twee gesprekken van 29 juni 2018 en 23 augustus 2018, maar die zijn niet vastgelegd.

3.         De beoordeling

a. De beroepscommissie stelt vast dat klager een brief aan de directeur heeft gestuurd met het verzoek hem (alsnog) wachtgeld uit te betalen. Hij heeft de directeur verzocht binnen een termijn van veertien dagen op zijn brief te reageren. De directeur heeft op die brief niet gereageerd. In artikel 60, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag kan doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. In artikel 60, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen. Gelet hierop heeft de beklagcommissie klager ten onrechte niet in zijn beklag onder a. ontvangen. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder a. verklaren. Namens de directie is ter zitting verklaard dat in het PPC waar klager verblijft hetzelfde arbeidsreglement geldt als in de reguliere gevangenisafdelingen en dat klager wachtgeld zou hebben gekregen, ware het niet dat hij de mogelijkheid heeft gekregen gedurende de periode dat hij voor de schildersploeg en de groenploeg op de wachtlijst stond, op een andere werkzaal arbeid te verrichten. In haar uitspraak RSJ 15 oktober 2018, R-515 heeft de beroepscommissie met betrekking tot die andere werkzaal het volgende overwogen: “de beroepscommissie begrijpt dat het voor klager als onbegrijpelijk werd ervaren dat hij op afdeling 2 moest gaan werken, terwijl – zoals gezegd – daar dezelfde werkmeester werkzaam is. De beroepscommissie begrijpt ook dat het voor klager niet te begrijpen is dat hem een nieuwe werkplek was beloofd, maar dat hij in afwachting daarvan op dezelfde plek werd geplaatst alwaar hij een conflict heeft met de werkmeester.”. Nu klager kennelijk geen wachtgeld is uitgekeerd louter omwille van het feit dat hij arbeid had kunnen verrichten op een andere werkzaal en de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen dat het aanbod klager op die werkzaal arbeid te laten verrichten niet reëel was, nu klager juist vanwege een conflict met de werkmeester van die werkzaal op de wachtlijst voor de schildersploeg en de groenploeg is geplaatst, dient de beslissing van de directeur klager geen wachtgeld uit te keren over die periode gelet op de verklaring namens de directie ter zitting als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beklag zal dan ook  gegrond worden verklaard. De directeur zal worden opgedragen klager alsnog wachtgeld uit te keren over de periode dat hij op de wachtlijst voor de schildersploeg dan wel de groenploeg heeft gestaan.

b. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie op het beklag onder a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder a. en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij draagt de directeur op klager alsnog wachtgeld uit te betalen over de periode dat hij op de wachtlijst voor de schildersploeg dan wel de groenploeg heeft gestaan. De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie op het beklag onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 juni 2019.

secretaris         voorzitter

 

Naar boven