Nummer : S-19/1816/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 juni 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Zwolle Zuid 1. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 juni 2019, inhoudende de verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d onder b van de Pbw (b-dwangbehandeling), ingaande op 11 juni 2019 om 15.00 uur en eindigend op 25 juni 2019 om 15.00 uur. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 18 juni 2019 (kenmerk Z1-2019-571), ingediend namens verzoeker door mr. A.C. Huisman, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 juni 2019.
1. De beoordeling
Voor zover inmiddels is aangevangen met toediening van de dwangmedicatie geldt dat het verzoek ten aanzien van de periode van 11 juni 2019 tot het nemen van een beslissing door de voorzitter niet meer voor toewijzing in aanmerking kan komen omdat die tenuitvoerlegging inmiddels al heeft plaatsgevonden. In zoverre moet het verzoek worden afgewezen. De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Op grond van artikel 46b, onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Uit de mededeling b-behandeling van 11 juni 2019 alsmede het advies van de behandelend psychiater van 11 juni 2019, komt naar voren dat bij verzoeker sprake is van schizofrenie en een licht verstandelijke beperking. Dit uit zich in paranoïde psychotische symptomen, zoals ernstige verwardheid, complottheorieën, achterdocht en angst. Daarnaast vertoont verzoeker agressief gedrag, waarbij verzoeker – die bekend is met forse agressie richting hulpverleners – op 10 juni 2019 een koffiekan naar een personeelslid heeft gegooid, waarna verzoeker in de afzondering is geplaatst. Tevens vertoonde hij dreigend gedrag naar medepatiënten. De behandelend psychiater geeft aan dat er gevaar bestaat voor maatschappelijke teloorgang alsmede het gevaar dat verzoeker met zijn hinderlijke gedrag agressie zal oproepen van anderen. Dagelijkse pogingen van behandelaren om met verzoeker in contact te komen en hem te motiveren voor deelname aan groepsactiviteiten, worden door verzoeker geweigerd. Er is geen sprake van ziektebesef – of inzicht. Verzoeker weigert medicatie, terwijl er wel sprake is van lijdensdruk. De verwachting is dat met de toepassing van de dwangmedicatie, de ernst van de psychotische symptomen afneemt en er nadere diagnostiek kan plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande voldoet, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de beslissing tot het toepassen van b-dwangbehandeling aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De bestreden beslissing kan derhalve niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 24 juni 2019
secretaris voorzitter