Nummer : S-19/1800/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 19 juni 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K.A. Kieft, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 14 juni 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 14 juni 2019 om 10.45 uur en eindigend op 20 juni 2019 om 10.45 uur, wegens het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 14 juni 2019 (kenmerk: S-2019-000367), van de schriftelijke aanvulling op het schorsingsverzoek van 17 juni 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 17 juni 2019.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit het schriftelijk verslag van 14 juni 2019 komt naar voren dat er op de luchtplaats – vermoedelijk – een vechtpartij had plaatsgevonden, waarbij een medegedetineerde gewond is geraakt aan zijn gezicht. Door het personeel is waargenomen dat verzoeker met gebalde vuisten stond. De directeur acht het aannemelijk dat de medegedetineerde door verzoeker is geslagen, wat verzoeker stellig ontkent. Aan verzoeker is een disciplinaire straf opgelegd voor het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit het schriftelijk verslag en de beslissing van de directeur, onvoldoende duidelijk in hoeverre verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het toepassen van geweld jegens een medegedetineerde dan wel betrokken is geweest bij de vechtpartij. Een dergelijke vaststelling had aan de hand van de camerabeelden wellicht kunnen plaatsvinden, maar dat is niet gebeurd. Toepassing van geweld tegen een medegedetineerde houdt naar het oordeel van de voorzitter altijd een gevaar in voor de orde en veiligheid in de inrichting en de rust in de inrichting is met een vechtpartij per definitie verstoord. De beslissing van de directeur is, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, onvoldoende gemotiveerd, zodat de voorzitter – nog steeds voorlopig oordelend – de opgelegde straf disproportioneel acht. Het verzoek zal worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 juni 2019.
secretaris voorzitter