Nummer: R-19/2967/GB
Betreft: [klager] datum: 20 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een huis van bewaring (h.v.b.) in de regio Amsterdam afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 24 december 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het verzoek tot overplaatsing is onder meer gedaan vanwege onmin jegens klager als Amsterdammer in een inrichting in de regio waar het feit is gepleegd en waarvoor hij voorlopig gehecht is. De directeur en casemanager stellen dar geen aanwijzingen voor te hebben, maar dat speelt zich nooit openlijk en zichtbaar af. Daarnaast is het voor klagers familie vanwege hun medische situatie van klagers familie en de reisafstand, hetgeen volgt uit de medische stukken, lastig klager te bezoeken. Daarbij heeft klagers moeder geen rijbewijs en kan niet met het openbaar vervoer vanwege de taalbarrière. Alleen klagers vader is in het bezit van een rijbewijs. Klagers zus werkt fulltime en zijn andere zus heeft drie jonge kinderen waardoor het nauwelijks mogelijk is klager te bezoeken. Uit de bezoekerslijsten volgt dat klager geen enkele keer door zijn familie is bezocht. Het is voor klager van zeer groot belang dat zijn familie hem kan bezoeken. Hij zit al maanden vast en er is nog steeds geen einddossier in zicht ten aanzien van zijn zaak. Voorts is er ook nog geen regiezitting gepland, wat er op duidt dat klager nog vele maanden zal vastzitten in voorlopige hechtenis. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie (OM) geen bezwaar tegen een overplaatsing.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Eventuele problemen ten aanzien van bezoek zijn inherent aan het ondergaan van detentie en vormen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium. Gezien het feit dat klager regelmatig bezoek ontvangt, is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Uit de medische informatie blijkt niet dat klagers ouders niet in staat zijn om te reizen. Op 4 maart 2019 is navraag gedaan bij de inrichting naar klagers veiligheid. De inrichting heeft desgevraagd aangegeven dat klagers veiligheid gewaarborgd is in de p.i. Grave.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) geschiedt “de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een h.v.b., bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging”. Klager is – zo blijkt uit het selectieadvies - preventief gedetineerd voor het arrondissementsparket Limburg en verblijft conform voornoemd artikel in een h.v.b. in het arrondissementsparket Oost-Brabant.
4.2. Klager heeft - zo blijkt uit het selectieadvies – verzocht om overplaatsing naar een h.v.b. in de omgeving van Amsterdam. Hij stelt problemen te hebben met een groep Marokkaanse en Turkse jongeren en vreest voor zijn veiligheid. Daarbij kunnen zijn ouders hem niet bezoeken in de p.i. Grave.
4.3. De stelling van klager dat hij vanwege veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden, vindt geen steun uit het dossier. De p.i. heeft immers aangegeven dat er geen signalen bekend zijn waaruit blijkt dat klagers veiligheid in het geding is, hetgeen desgevraagd in beroep is bevestigd.
4.4. Ten aanzien van de gestelde bezoekproblemen overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het dossier blijkt dat zijn ouders woonachtig zijn in Amsterdam en te kampen hebben met de nodige medische problemen. Uit de bezoekerslijst kan niet worden afgeleid dat zij klager bezocht hebben sinds zijn verblijf in de p.i. Grave. Uit het dossier blijkt dat er in de tegen klager aanhangige zaak zes verdachten zijn die in deze fase niet bij elkaar geplaatst mogen worden. Zij zitten verspreid over het land en dus niet allemaal in een inrichting gelegen in het arrondissement van vervolging. Het argument dat klager dient te worden geplaatst in een inrichting gelieerd aan het arrondissement van vervolging is in principe niet onjuist, maar in verband met de onderhavige casus met zes verdachten en in de fase van vooronderzoek is die redengeving niet overtuigend. De beroepscommissie constateert dat het OM geen bezwaar heeft tegen plaatsing in Zaanstad.
4.5. De bestreden beslissing is, het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende toereikend gemotiveerd. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid vanmr. R. Smeijers, secretaris, op 20 mei 2019.
secretaris voorzitter