Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1829/TP, 18 december 2000, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/ 1829/TP

betreft: [...] datum: 18 december 2000

UITSPRAAK

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor
Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking
gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

BEVINDINGEN EN OVERWEGINGEN:

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, met ingang van 3 september 2000 verlengd tot en met 1 december 2000.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft andermaal kennis genomen van de stukken genoemd in haar uitspraak d.d. 20 november 2000 (00/1058/TP). De inhoud van deze uitspraak dient als hier herhaald te worden beschouwd.

De beroepscommissie heeft voorts onder meer kennis genomen van de navolgende stukken:

- het beroepschrift van klager en een toelichting daarop d.d. 30 november 2000 van zijn raadsman mr. S.O. Roosjen;

- de schriftelijke mededeling d.d. 31 augustus 2000 van de bestreden beslissing;

De Minister is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk de inlichtingen en opmerkingen te verstrekken waartoe het beroepschrift hem aanleiding geeft, maar heeft daarvan niet tijdig gebruik gemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.Als datum voor de bepaling van de plaats op de wachtlijst voor selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting wordt 25 januari 1999 gehanteerd.
De terbeschikkingstelling van klager is aansluitend aan zijn vervroegde invrijheidstelling uit de gevangenisstraf ingegaan op 10 juni 1999.
Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen, laatstelijk op de bijzondere zorgafdeling van het huis van bewaring (hvb) "Arnhem-Zuid"te Arnhem. Klager is op 16 december 1999 ter selectie bezocht in het voormelde hvb door een psycholoog van het Dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht en is geselecteerd voor opname in de Dr. Hénn van der Hoevenkliniek te Utrecht. DeMinister heeft bij beschikking d.d. 6 maart 2000 besloten tot plaatsing van klager in de genoemde kliniek. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

Klager heeft eerder beroep ingesteld tegen de verlenging met ingang van 5 juni 2000 tot en met 2 september 2000 van de termijn die hij in een hvb kan doorbrengen (de passantentermijn) in afwachting van zijn plaatsing in eentbs-inrichting. Bij uitspraak d.d. 20 november 2000 (00/1058/TP) heeft de beroepscommissie dit beroep gegrond verklaard vanwege de duur van klagers passantentermijn, en de betreffende beslissing van de Minister vernietigd.

Bij brief van 31 augustus 2000 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat klagers passantentermijn in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 3september 2000 met drie maanden is verlengd tot en met 1 december 2000. Klager is op 31 augustus 2000 terzake gehoord.

De Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Arnhem heeft bij brief d.d. 31 oktober 2000 aangegeven dat klager niet detentieongeschikt is te noemen.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Hij is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef hij bijna vijftien maanden als tbs-passant in een penitentiaire inrichting. Ingevolge de jurisprudentievan de beroepscommissie heeft hij recht op een tegemoetkoming met ingang van de dertiende maand van zijn passantentermijn, te weten vanaf 5 juni 2000. In zijn geval is er echter reden hem een tegemoetkoming toe te kennen vanaf eeneerdere datum. Uit de verklaring van de FPD van 31 oktober 2000 blijkt dat klager in het voorjaar van 2000 reeds ongeschikt is bevonden om te worden geplaatst in de kliniek waarvoor hij is geselecteerd in verband met zijn status alsongewenst vreemdeling. In die verklaring is tevens vermeld dat hij eind november 2000 zal worden overgeplaatst naar België. Klager vraagt een tegemoetkoming vanaf het moment dat hij ongeschikt is bevonden om in een tbs-kliniek teworden opgenomen.

4.2. Het standpunt van de Minister
De Minister heeft de bestreden beslissing, blijkens de schriftelijke mededeling aan klager d.d. 31 augustus 2000, als volgt gemotiveerd.
"Het grote tekort aan plaatsen in TBS-inrichtingen heeft in het algemeen als gevolg dat de wachttijden tot opname in een TBS-inrichting momenteel lang zijn. Op 31 augustus 2000 heeft de medewerker van het Bureau SocialeDienstverlening u in het kader van de hoorplicht gehoord. Ik zie thans geen aanleiding te besluiten dat voorrang gegeven zou moeten worden aan uw plaatsing in een TBS-inrichting boven plaatsing van andere TBS gestelden, die evenlang of reeds langer op plaatsing wachten."
De Minister biedt klager in de voormelde mededeling een geldelijke tegemoetkoming aan in verband met het feit dat de duur van klagers passantentermijn door de verlengingsbeslissing de vijftien maanden te boven gaat.

5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmedeverband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, Stb. 1997, 280). Van deze Wet is art. 12 op 11 juli 1997 en zijn de overigebepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).

5.2. De beroepscommissie heeft bij uitspraak d.d. 20 november 2000 (00/1058/TP) overwogen dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn van 5 juni 2000 tot en met 2 september 2000 onredelijk en onbillijkmoet worden geacht, gelet op de omstandigheid dat klager ten gevolge van die verlenging langer dan 12 maanden als passant wachtte op plaatsing in een tbs-inrichting. De beroepscommissie heeft bij die uitspraak het beroep opvoormelde materiële grond gegrond verklaard en de bedoelde beslissing van de Minister vernietigd.

5.3. In afwachting van de uitspraak in het eerdere beroep (00/1058/TP) heeft de Minister besloten klagers passantentermijn vanaf 3 september 2000 nogmaals met drie maanden te verlengen. Tegen deze beslissing is het onderhavigeberoep gericht. De eerdere uitspraak d.d. 20 november 2000 van de beroepscommissie brengt mee dat de thans bestreden beslissing eveneens onredelijk en onbillijk is. Derhalve is ook het onderhavige beroep gegrond en dient de bedoeldebeslissing eveneens te worden vernietigd.

5.4. De beroepscommissie zal, het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, BVT volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient terzake enige tegemoetkoming aan klager te worden geboden. Er behoeft evenwel geen tegemoetkoming meer te wordenvastgesteld, nu de beroepscommissie in haar meergenoemde uitspraak d.d. 20 november 2000 reeds een tegemoetkoming heeft vastgesteld die ook het onderhavige tijdvak bestrijkt.

5.5. Klager heeft aangegeven dat hij eind november 2000 naar België zal worden overgeplaatst.
Van de zijde van de Minister is niet medegedeeld dat klager niet in een (Nederlandse) tbs- inrichting zal worden opgenomen. De beroepscommissie gaat vooralsnog uit van de rechterlijke uitspraak waarbij klagers verpleging vanoverheidswege is bevolen alsmede de beschikking van de Minister d.d. 6 maart 2000 waarbij is besloten tot klagers plaatsing in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek.
Gelet op de medische verklaring d.d. 30 oktober 2000 van de FPD te Arnhem, waarin de psychiater aangeeft dat hij na onderzoek van de psychische conditie van klager tot het oordeel is gekomen dat het verantwoord is dat klager langerin een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die dringend noodzaken tot opname bij voorrang van klagerin de genoemde tbs-kliniek dan wel een andere tbs-inrichting.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé secretaris, op 18 december 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven