Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0091 C, 23 oktober 1998, beroep
Uitspraakdatum:23-10-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/91

betreft: [...]

datum: 23 oktober 1998

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking Gestelden, heeft kennis genomen van een op 11 juni 1998 bij het secretariaat van deRaad ingekomen beroepschrift, ingediend door het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen,

gericht tegen een beschikking d.d. 2 juni 1998 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de voormelde kliniek, gegeven op een beklag van

[...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beschikking waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beslissing is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam, zijn gehoord namens het hoofd van de inrichting [...], afdelingshoofd, en klager, bijgestaan door zijnraadsman mr. M.A.M. Wolters, advocaat te Groningen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. Inhoud van het beklag en de beslissing van de beklagcommissie:
Het beklag betreft de maatregel d.d. 5 maart 1998 van separatie van klager met ingang van 5 maart 1998 te 15.00 uur, met het oog op het belang van de handhaving van de orde de veiligheid in de inrichting. De maatregel is beëindigdop 12 maart 1998 en heeft derhalve 7 dagen geduurd.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard met de volgende motivering: "Naar het oordeel van de commissie is het begrijpelijk dat bij het aantreffen van drugs in een bepaald verblijf, de betreffende persoon kortdurendwordt gesepareerd teneinde het mogelijk te maken om in zijn afwezigheid onderzoek te doen naar de herkomst van de drugs.
Uit hetgeen de kliniek in haar schriftelijke reactie heeft medegedeeld blijkt echter dat men, na dit eerste onderzoek, de separatie van klager voornamelijk heeft gebruikt-om het contact met hem te normaliseren, hetgeen zoals dekliniek weergeeft ook de reden was om de separatie te laten voortduren en hem na beëindiging van de separatie op 12 maart 1998 te plaatsen op de medische afdeling. Naar het oordeel van de commissie is de separatie echter nietbedoeld om contacten te herstellen. De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat, hoewel de afzondering aanvankelijk wel geïndiceerd was, namelijk terzake van het onderzoek naar de vermeende drugshandel, dezeafzondering door de kliniek voortgezet is voor een andere reden dan dat zij in de mededeling aan klager heeft vermeld en dat de afzondering daardoor te lang heeft geduurd."

2. Standpunten van het hoofd van de inrichting en van klager:

Namens de directeur heeft het afdelingshoofd voornoemd volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Voorts heeft hij de gronden voor het beroep uiteengezet overeenkomstig zijn bij de stukken gevoegde notitie,welke hierna samengevat is weergegeven. De kliniek is het niet eens met de conclusie van de beklagcommissie dat de aan klager opgegeven reden voor zijn separatie slechts bestaat uit het vermoeden dat hij in softdrugs handelt; deformulering is ruimer, want deze geeft ook aan dat er onrust en spanningen op de afdeling waren. In verband met het voormelde vermoeden, gerezen naar aanleiding van de vondst van twee hoeveelheden hasj in klagers kamer, welkvermoeden werd ondersteund door geruchten over drugshandel op de afdeling alsmede klagers beperkte afboekingen van zijn rekeningcourant ten opzichte van zijn levenswijze, diende onderzoek te worden gedaan. Daarnaast moest tevensonderzoek worden gedaan naar aanleiding van de gelijktijdige vondst in klagers kamer van een briefje met de namen en adressen van drie personeelsleden. De separatie is echter daarenboven opgelegd naar aanleiding van klagers aandeelin de onrustige en gespannen situatie op de afdeling. Dit aandeel bestond er uit dat er al gedurende langere tijd vrijwel geen contact was tussen klager en de sociotherapeutische medewerkers (stm-ers) van de afdeling, ondanksvoortdurende pogingen daartoe van die stmers, zodat er van stagneren van klagers behandeling sprake was. Klagers zwijgen en zijn norse houding werden door de stm-ers als bedreigend~ervaren, de veiligheid op de afdeling was derhalvein het geding. De kliniek meent dat de redengeving -het vermoeden van drugshandel, de vondst van het briefje met namen en adressen van personeelsleden en het afhouden van contact met personeel door klager- is af te leiden uit deformulering van de schriftelijke mededeling van . de beslissing aan klager, zodat de kliniek te dien aanzien niet tekortgeschoten is. Deze redengeving vormt voldoende rechtvaardiging voor het laten voortduren van de separatie tot 12maart 1998.

Door en namens klager is volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Voorts is aangevoerd dat het korte beroepschrift van de kliniek geen gronden bevat, hetgeen de verdediging bemoeilijkt. Het beroep dientdaarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het geval dat de beroepscommissie overgaat tot een verder strekkende beoordeling wordt aangevoerd dat klager van oordeel is dat de beklagcommissie een juiste beslissing heeftgenomen. Een separatie tijdens een korte onderzoeksperiode ter opheldering van de vondst van de twee kleine hoeveelheden hasj wordt, ook al had klager met die vondst niets van doen, niet onredelijk meer gevonden. Door de kliniek isniet aangegeven in hoeverre de op de afdeling heersende onrust en spanningen, die aanleiding vormden voor gerichte celinspecties, voor rekening van klager kwamen en waarom dat het geval was. Tijdens de separatie van klager werd pasaan de raadsman bekend dat het personeel met klager niet on-speaking-terms was en dat dit door het personeel bedreigend werd gevonden. Klager heeft overigens nimmer het personeel daadwerkelijk bedreigd. De raadsman concludeert datde hasjvondst de aan klager bekendgemaakte reden was voor de separatie, terwijl deze separatie vervolgens is gehandhaafd ter bevordering van de communicatie tussen klager en het personeel. Over de tenuitvoerlegging van de separatieop laatstgenoemde grondslag is klager niet op de wettelijk voorgeschreven wijze géinformeerd.

3. Beoordeling:
De wet verbindt geen rechtsgevolg aan het ontbreken van gronden in het beroepschrift.
Ter zitting zijn de gronden alsnog ter kennis gebracht van de beroepscommissie. De raadsman is in de gelegenheid gesteld te reageren. De beroepscommissie zal appellant ontvangen in zijn beroep.

De directie heeft uiteengezet dat er meer gronden waren om klager af te zonderen. Die gronden zijn echter niet op enigerlei wijze aan klager bekend gemaakt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover het is komen vast te staan- niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Op grond van het hiervoor overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende

4

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J. Krul-Steketee en drs. T. Jongsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 23 oktober 1998

secretaris voorzitter

Nummer: C 98/91
Betreft: [klager]

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 31 augustus 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie: voorzitter: mr. P.C. Vegter, leden: mr. J. Krul-Steketee en drs. T. Jongsma. De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C. F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting de heer [...], afdelingshoofd, en klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.M. Wolters.

Namens het hoofd van de inrichting heeft dhr. Sluiter het beroep toegelicht overeenkomstig de aan dit verslag gehechte notities.

Door en namens klager is hetzefde verklaard als tegenover de beklagcommissie. Daaraan is het volgende toegevoegd -zakelijk weergegeven-: Het korte beroepschrift van de kliniek bevat geen gronden, hetgeen de verdediging bemoeilijkt.Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het geval dat de beroepscommissie overgaat tot een verder strekkende beoordeling wordt aangevoerd dat klager van oordeel is dat de beklagcommissie een juistebeslissing heeft genomen. Een separatie tijdens een korte onderzoeksperiode ter opheldering van de vondst van de twee kleine hoeveelheden hasj wordt, ook al had klager met die vondst niets van doen, niet onredelijk meer gevonden.Door de kliniek is niet aangegeven in hoeverre de op de afdeling heersende onrust en spanningen, die aanleiding vormden voor gerichte celinspecties, voor rekening van klager kwamen en waarom dat het geval was. Verder werd tijdens deseparatie van klager pas aan de raadsman bekend dat het personeel met klager niet on-speaking-terms was en dat dit door het personeel bedreigend werd gevonden. Klager heeft overigens nimmer het personeel daadwerkelijk bedreigd. Deraadsman concludeert dat de hasjvondst de aan klager bekendgemaakte reden was voor de separatie, terwijl deze separatie vervolgens is gehandhaafd ter bevordering van de communicatie tussen klager en het personeel. Over detenuitvoerlegging van de separatie op een laatstgenoemde grondslag is klager niet op de wettelijk voorgeschreven wijze geïnformeerd.

secretaris voorzitter

Naar boven