Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2414/GA, 04 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2414/GA

betreft: [klager]                                               datum: 4 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Hendrickx, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Arnhem, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande in klagers verblijfsruimte (A-2018-365); en

b. de beslissing van 8 oktober 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (A-2018-367).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

a. De beslissing om klager een disciplinaire straf op te leggen, is onvoldoende gemotiveerd. Klager betwist dat bij een eerdere celinspectie een telefoon is aangetroffen. Daarnaast is onvoldoende gemotiveerd waarom van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ is afgeweken. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

b. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde de afscheidsdienst van zijn broer bij te wonen. Weliswaar heeft klager zich lang geleden aan de detentie onttrokken, maar thans is geen reden dat klager niet van zijn verlof zou terugkeren. Klager heeft een beperkt strafrestant en zou zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op het spel zetten. De mogelijkheid van een begeleid verlof is niet onderzocht. De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

a. Bij klager zijn niet voorgeschreven pillen, twee mobiele telefoons met een bijbehorend oplaadsnoer en een geprepareerde schoen aangetroffen. Dat is onverenigbaar met de orde en de veiligheid in de inrichting. Ook op 26 februari 2018 is aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd, met verwijdering van de televisie, vanwege het aantreffen van een mobiele telefoon in klagers cel. De onderhavige disciplinaire straf kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

b. Nu klager zich in het verleden meermaals heeft onttrokken aan de detentie en voornoemde disciplinaire straf is opgelegd, laat klager zien dat hij zich niet aan de afspraken houdt. Een onbegeleid verlof zou daarom een te groot risico met zich meebrengen. Op 8 oktober 2018 is klager onder begeleiding in de gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn broer. Klagers verlofaanvraag kon in redelijkheid worden afgewezen.

3.         De beoordeling

Klacht a

Tijdens twee celinspecties op 2 oktober 2018 zijn in klagers verblijfsruimte niet door de inrichtingsarts voorgeschreven pillen, twee mobiele telefoons, een bijbehorend oplaadsnoer en een geprepareerde schoen aangetroffen. Op grond hiervan is aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Hierbij heeft de directeur meegewogen dat klager ook op 26 februari 2018 disciplinair is gestraft naar aanleiding van het aantreffen van een mobiele telefoon in zijn cel. Op grond van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ kan het voorhanden hebben van een GSM leiden tot een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Naar algemeen spraakgebruik wordt met een GSM gedoeld op een mobiele telefoon. De directeur heeft in diens beslissing schriftelijk gemotiveerd dat bij klager naast twee mobiele telefoons ook andere contrabande is aangetroffen en dat sprake is van recente recidive. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur op grond van die motivering in redelijkheid kunnen beslissen dat de disciplinaire straf, anders dan in de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ is vermeld, in een strafcel ten uitvoer zou worden gelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagrechter wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Klacht b

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 4 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven