nummer: R-18/1586/GA
betreft: [klager] datum: 5 juni 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek, is klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de beslissing d.d. 9 juli 2018 tot degradatie van klager naar het basisprogramma (ZI-2018-536). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De degradatiebeslissing is onterecht genomen. De verschillende belangen zijn onvoldoende afgewogen. In het basisprogramma zijn slechts beperkte re-integratieactiviteiten mogelijk. Er is geen sprake van een avondprogramma en een beperkt weekendprogramma. Op de momenten dat er geen activiteiten zijn, dient klager op zijn cel te verblijven. Klager is het niet eens met voornoemde beperkingen. Hij vindt dat hij onterecht in het basisprogramma verblijft. De degradatiebeslissing is genomen op basis van een te laag kreatininegehalte tijdens de urinecontrole van 21 juni 2018. Dit wordt gelijkgesteld aan het gebruik van harddrugs. Klager stelt dat hij nimmer harddrugs heeft gebruikt. Het te lage kreatininegehalte wijdt klager aan het drinken van grote hoeveelheden water. Klager is altijd eerlijk over het gebruik van softdrugs als hij hierover wordt bevraagd. Klager heeft al meerdere keren disciplinaire straffen opgelegd gekregen vanwege het softdrugsgebruik.
Klager staat elke dag vroeg op en drinkt dan veel water. Als klager van tevoren weet dat hij de volgende ochtend aan een urinecontrole wordt onderworpen, zorgt hij ervoor dat hij die ochtend niet te veel water drinkt. Het is absoluut niet de bedoeling van klager om te frauderen met de urinecontroles. Hij verwachtte echter niet dat hij op 21 juni 2018 opnieuw aan een urinecontrole zou worden onderworpen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van het toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’ is klagers gedrag als ongewenst (rood) gedrag beoordeeld. Binnen een kort tijdsbestek is gebleken dat klager bij een urinecontrole een te laag kreatininegehalte had. Dit wordt gezien als fraude en gelijkgesteld aan harddrugsgebruik. De wet schrijft niet voor op welke wijze een urinecontrole aangezegd moet worden. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie mag bij een kreatininegehalte van minder dan 2,0 mmol/l worden uitgegaan van fraude. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Alleen het feit dat klager de urinecontrole niet verwachtte, is onvoldoende. Er is geen verplichting de gedetineerde de avond voor de urinecontrole over die controle te informeren. Klager is bekend met drugsgebruik, hij is hiervoor vaker gesanctioneerd. Hij is bekend met de procedure van de urinecontrole en de gevolgen van het niet naleven van de regels. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Het ongewenste gedrag is beoordeeld in verhouding met dit-kan-beter-gedrag en het positieve gedrag, De belangenafweging is terug te vinden in de schriftelijke mededeling van de beslissing.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat uit de bestreden beslissing volgt dat de directeur alle relevante aspecten van klagers gedrag, waaronder ook het positieve gedrag, in de belangenafweging heeft meegewogen. De beslissing om klager te degraderen kan daarom niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 5 juni 2019
secretaris Voorzitter