Nummer: R-18/1651/GB
Betreft: [klager] datum: 23 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S. Rozenbeek, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op 26 maart 2019 zijn ter zitting van de beroepscommissie in het Justitieel Complex Zaanstad gehoord klager, alsmede zijn raadsman mr. M.S. Rozenbeek, door mr. J.W. Wabeke, voorzitter, ing. M.J. Mulders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris, mr. L.E.M. Meekenkamp. De Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting. Van het verhandelde ter zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is verzonden. Aan de Minister voor Rechtsbescherming is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is op 25 juni 2002 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren. Klager is op 28 oktober 2017 op basis van de Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten overgebracht vanuit Sint Maarten naar Europees Nederland vanwege de orkaan IRMA en vanwege veiligheidsredenen, nu het Openbaar Ministerie berichten had ontvangen dat klager bezig was met vluchtplannen. Klager verbleef al eerder van 26 januari 2015 tot 10 mei 2017 in Europees Nederland. Klager verblijft thans in de locatie De Schie te Rotterdam.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt mondeling toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft negatief beslist op het verzoek tot deelname aan het p.p. Klager zit al enige tijd gedetineerd in Nederland. Aan de beroepscommissie wordt verzocht uitspraak te doen met betrekking tot de vraag of de selectiefunctionaris op basis van de aanwezige stukken haar beslissing heeft kunnen nemen. Klager is momenteel in afwachting van het advies van de Minister omtrent de vraag of de tenuitvoerlegging van zijn straf wordt overgedragen. Subsidiair is het verzoek aan de beroepscommissie om de beslissing op het onderhavige beroep aan te houden totdat de Minister een beslissing heeft genomen omtrent het verzoek tot overdracht. Klager komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling vanaf 27 september 2019. Klager heeft over drie weken een afspraak met de gemeente. Vanuit Curaçao wordt aangegeven dat klager niet kan resocialiseren vanwege de omstandigheid dat hij zijn straf in Nederland uit zit. Vervolgens wordt in Nederland aangegeven dat klager niet voor fasering in aanmerking komt, omdat het de tenuitvoerlegging van een straf, opgelegd op Curaçao, betreft. Niet aannemelijk is dat klager nu nog wordt overgeplaatst naar een gevangenis op Curaçao. De grondslag op basis waarvan klager op grond van de Onderlinge Regeling Detentie 2 is overgebracht naar Nederland ziet niet op liquidatiegevaar van klager, maar vanwege vermeend vluchtgevaar. Klager had 1 november 2018 teruggeplaatst dienen te worden naar Curaçao. Klager is niet teruggeplaatst en door de procureur generaal is ook aangegeven dat klager niet teruggeplaatst gaat worden. Momenteel ligt daaraan ten grondslag dat sprake is van liquidatiegevaar. Klager is niet geplaatst op de lijst gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico. Op het moment dat een gedetineerde, die was verbonden aan de ‘No Limit Soldiers’, in de locatie De Schie werd geplaatst, is klager overgeplaatst naar een andere inrichting. Het beroep is als volgt schriftelijk – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager zou per 1 november 2018 worden teruggeplaatst in de gevangenis in Curaçao, echter is vooralsnog geen beslissing daaromtrent genomen. Voorts is van liquidatiegevaar jegens klager geen sprake, zo heeft ook de beklagcommissie geoordeeld. Diverse verzoeken tot overdracht van zijn strafexecutie zijn afgewezen dan wel ongegrond verklaard. Een nieuw verzoek tot overdracht is ingediend op 30 oktober 2018, dat met name is gebaseerd op de dreiging aan het adres van klager. Daarbij is door de reclassering en in de opgemaakte detentiehistorie een positief beeld geschetst en bieden deze ruimte tot fasering. Echter is vanuit Curaçao kenbaar gemaakt dat aan klager geen vrijheden mogen worden verleend. Hoe met klager wordt omgegaan is onredelijk. In Europees Nederland heeft klager geen rechten vanwege de Curaçaose straf en op Curaçao wordt niet aan fasering gewerkt omdat klager telkens wordt overgeplaatst.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager verblijft op grond van artikel 38 van het Statuut tijdelijk in Europees Nederland, in verband met veiligheidsredenen. Beleidslijn is dat gedetineerden die op basis van die regeling tijdelijk in Nederland verblijven, geen vrijheden worden toegestaan. Het uitgangspunt is immers dat klager teruggaat naar Curaçao en aldaar zijn eventuele detentiefasering kan opstarten. De bestreden beslissing is genomen op basis van dit geldende beleid, waarbij tevens is afgewogen dat toepassing van dit beleid op klager – ondanks een langer verblijf in Nederland dan aanvankelijk gepland – niet onredelijk is gelet op de grond voor plaatsing in Europees Nederland en de daaronder liggende recent opgemaakte dreigingsanalyse. Uit het verzoek van 22 oktober 2018 tot overdracht van het vonnis blijkt ook dat klager de dreiging jegens hem erkent. De reden voor het verzoek is immers dat klager zijn leven niet zeker is. Hierbij wijst klagers raadsman op onderhavige negatieve beslissing en de opmerking daarin dat recent een gedetineerde is overgeplaatst vanuit de locatie de Schie in verband met diens banden met de bende ‘No Limit Soldiers’. Hieruit volgt dat de dreiging richting klager zich niet beperkt tot Curaçao, maar ook in Nederland actueel is. Ook in Nederland verblijven gedetineerden die banden hebben met de ‘No Limit Soldiers’ waartegen klager meerdere verklaringen heeft afgelegd. Nu thans de reden tot plaatsing in Europees Nederland nog steeds is gelegen in de Onderlinge regeling en op het verzoek tot overname nog geen beslissing is genomen, geldt nog immer dat resocialisatie van klager op Curaçao plaats zal vinden. Zolang klager vanwege zijn eigen veiligheid tijdelijk in Europees Nederland verblijft, dient er zorg te worden gedragen voor het waarborgen van die veiligheid. Het verlenen van vrijheden verhoudt zich niet tot de mate van bescherming die klager nodig heeft.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 40 van het Statuut kan een in Curaçao gewezen vonnis in het hele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. Op grond van artikel 38, eerste lid, van het Statuut kunnen onderlinge regelingen worden getroffen. Uit artikel 4, eerste lid, van de Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut volgt dat de gedetineerde zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van zes maanden vanaf het tijdstip van tijdelijke onderbrenging, terugkeert naar het land waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven of de vrijheidsstraf is opgelegd. Van deze termijn kan volgens het derde lid worden afgeweken indien dringende redenen van veiligheid en/of de aanwezigheid van medische complicaties van de gedetineerde daartoe nopen. In dat geval kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, telkens met zes maanden worden verlengd.
4.2. De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft per brief van 1 oktober 2014 (kenmerk 556482) inzake tijdelijk naar Nederland overgebrachte Antilliaanse gedetineerden medegedeeld dat zijn beleidslijn de volgende is. Aan deze gedetineerden worden gedurende het tijdelijke verblijf in Nederland geen vrijheden toegestaan. De beroepscommissie stelt vast dat voormeld beleid om geen vrijheden toe te staan aan tijdelijk naar Nederland overgebrachte Antilliaanse gedetineerden is gebaseerd op het uitgangspunt van de Onderlinge regeling dat de gedetineerde zo spoedig mogelijk – in beginsel binnen een termijn van zes maanden – terugkeert naar het land waarin de vrijheidsstraf is opgelegd. Gelet hierop acht de beroepscommissie het niet redelijk om aan klager – die in januari 2015 voor het eerst is overgebracht naar een Nederlandse gevangenis – op grond van voormeld beleid geen vrijheden toe te staan. Derhalve zal geen gevolg worden gegeven aan het subsidiaire verzoek van klager om de beslissing op het onderhavige beroep aan te houden totdat de Minister een beslissing heeft genomen omtrent het verzoek tot overdracht, nu de beroepscommissie reeds – ongeacht de vraag of de tenuitvoerlegging wel of niet is overgedragen – het niet redelijk acht dat op grond van voormeld beleid aan klager geen vrijheden worden verleend.
4.3. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie inhoudelijk beoordelen of is voldaan aan de in artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) opgenomen voorwaarden waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.4. Op grond van artikel 7, derde lid, van de Pm dient de selectiefunctionaris bij zijn beslissing rekening te houden met (onder meer) de geschiktheid van de gedetineerde voor een p.p. Uit een brief van het Openbaar Ministerie te Curaçao van 23 april 2018 – die is opgesteld ten behoeve van de verlenging van de plaatsing in Europees Nederland – blijkt dat een nadere dreigingsanalyse is opgemaakt. Klager heeft verklaringen afgelegd over verschillende – op Curaçao gepleegde – liquidaties. Uit onderzoek naar de liquidaties is gebleken dat door personen gelieerd aan de ‘No Limit Soldiers’, een prijs op klagers hoofd is gezet, zodat hij om het leven gebracht zal worden zodra de gelegenheid zich voordoet. Eind 2017 is reeds getracht klager te vergiftigen, hetgeen is voorkomen doordat klager tijdig is overgeplaatst naar Nederland. De ‘No Limit Soldiers’ en gerelateerde groeperingen opereren internationaal. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris volgt voorts dat recentelijk een gedetineerde uit de locatie De Schie is overgeplaatst naar een andere inrichting, vanwege zijn banden met de ‘No Limit Soldiers’ en het uitsluiten van risico’s richting klager. Uit het reclasseringsadvies van 13 juni 2018 blijkt dat klager heeft verteld dat de ‘No Limit Soldiers’ hem als een bedreiging zien en het op hem gemunt hebben. De kans is volgens klager zeer reëel dat hij wordt omgelegd als hij uit detentie vrij komt.
4.5. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing van klagers verzoek op grond van de reden van overplaatsing van klager en de dreiging op zijn leven, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, drs. M.R. van Veen en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 23 mei 2019.
secretaris voorzitter