Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3116/GB, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3116/GB

Betreft:            [klager]                                               datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een penitentiaire inrichting (p.i.) in de regio van Rotterdam of de p.i. Alphen afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 3 december 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager is met het oog op zijn toekomstige invrijheidstelling serieus doende met de uitvoering van zijn re-integratieplan. Ook de inrichting heeft een gedragsverandering waargenomen. Met het oog op zijn voornemen zich na detentie te vestigen in Dordrecht, wenst hij graag te worden geplaatst in een inrichting in die buurt. Het verzoek van klager is afgewezen omdat hij regelmatig bezoek ontvangt. Klager ziet echter niet in waarom het kunnen ontvangen van bezoek in de p.i. Vught wordt betrokken bij het overplaatsingsverzoek, nu dit niet is aangevoerd als grond voor de overplaatsing. Voorts wordt benoemd dat er geen concrete bedreigen zijn geuit aan het adres van klager en dat zijn veiligheid voldoende gewaarborgd zou zijn. Uit het selectieadvies volgt verder dat klager wel degelijk een bedreiging ervaart en wil vermijden dat hij mensen tegenkomt uit het verleden. Niet valt in te zien waarom het kennelijk niet aanwezig zijn van een concrete dreiging aan zijn adres beslissend zou moeten zijn bij de indiening van een verzoek tot horizontale overplaatsing. Niet valt in te zien waarom niet mee zou kunnen worden gegaan met het verzoek van klager, rekening houdend met de positieve gedragsverandering, de lengte van zijn straf alsmede de omstandigheid dat het openbaar ministerie geen bezwaar heeft tegen het verzoek.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager is op 22 augustus 2018 vanuit de p.i. Krimpen aan den IJssel overgeplaatst naar de p.i. Vught, wegens het uiten van agressie jegens personeel. Het beroep tegen deze beslissing is ongegrond verklaard. Onderhavig verzoek tot overplaatsing is afgewezen omdat klager regelmatig bezoek ontvangt in de p.i. Vught en er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van een concrete bedreiging aan het adres van klager. Naar aanleiding van het beroepschrift is navraag gedaan naar het vestigingsadres van klager na detentie. Hierop is door de directeur aangegeven dat klager op dit moment niet staat ingeschreven bij een gemeente. Niet te verifiëren is of hij daadwerkelijk met zijn vriendin gaat samenwonen in Dordrecht. Klager ontvangt regelmatig bezoek van zijn vriendin uit Dordrecht en heeft met haar een kind. Zijn aanvraag tot bezoek zonder toezicht is echter afgewezen, omdat klager niet kan aantonen dat sprake is van een duurzame en hechte relatie. Ook is ten behoeve van het beroep navraag gedaan bij de directeur naar aanleiding van de gestelde dreiging van een gedetineerde op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling). De directeur heeft desgevraagd toegelicht dat gedetineerden van de BPG-afdeling niet zonder tussenkomst van personeel kunnen communiceren met andere gedetineerden, waardoor zeer onwaarschijnlijk is dat sprake is van dreiging. Dat problemen ten aanzien van bezoek geen grond vormde voor het overplaatsingsverzoek is juist, echter is dit wel een grond waarmee de Minister rekening houdt.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft, zo blijkt uit zijn motivatiebrief van 5 februari 2019, verzocht om overplaatsing kort gezegd omdat hij dichterbij Dordrecht, zijn vestigingsadres na detentie, wil verblijven en vanwege veiligheidsrisico’s in de p.i. Vught.

4.2.      Ten aanzien van de eerste grond overweegt de beroepscommissie dat onvoldoende vast is komen te staan dat klager zich na zijn detentie wil vestigen in Dordrecht. Een aanvraag voor bezoek zonder toezicht met zijn vriendin is onlangs afgewezen, omdat klager onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame en hechte relatie. Voorheen stond klager ingeschreven in de gemeente Tilburg. Op dit moment staat hij nergens ingeschreven. Bovendien heeft hij nog een lang strafrestant en is het verlenen van vrijheden nog niet aan de orde.

4.3.      Met betrekking tot de tweede grond overweegt de beroepscommissie dat van een concrete dreiging van een medegedetineerde op de BPG-afdeling aan het adres van klager onvoldoende is gebleken. Naar aanleiding van het beroepschrift is navraag gedaan bij de directeur van de p.i. Vught. De directeur acht het zeer onwaarschijnlijk dat sprake is van een concrete dreiging, nu gedetineerden op de BPG-afdeling niet zonder tussen komst van personeel kunnen communiceren met anderen. Van andere feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek, is evenmin gebleken. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 12 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven