Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2791/GM, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2791/GM

betreft: [klager]                                   datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 januari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2019, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 december 2018, betreft het niet bieden van een adequate behandeling in de juiste dosering voor een worminfectie.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.

Klager heeft ervaring met wormen. Hij heeft in het verleden ook wel eens een mijnworm gehad. Hij heeft twee kleine kinderen die wel eens aarsmaden hebben. Klager bijt nagels. Als hij naar de aantekeningen van de verpleegkundigen kijkt in zijn medisch dossier, begrijpt hij dat de inrichtingsarts van mening is dat er goede zorg is geleverd. Er staan echter dingen in het medisch dossier die niet juist zijn en slordigheidjes. Klager heeft bijvoorbeeld nooit methadon gebruikt, maar dit staat wel in zijn medisch dossier. Ook worden er onjuiste data vermeld in zijn medisch dossier. Hij is inderdaad opgeroepen op 29 november 2018 door de medische dienst en heeft verzocht om behandeling met mebendazol in de juiste dosering, te weten: drie dagen lang tweemaal daags een tablet. Desondanks moest klager eerst ontlasting afgeven en die op 30 november 2018 inleveren bij de medische dienst. Klager had verdacht materiaal gezien in zijn ontlasting maar omdat de behandeling al was gestart, hoefde hij uiteindelijk de ontlasting toch niet in te leveren. Het containertje is weggegooid. Bij het tweede onderzoek werd niets gevonden. Buiten de inrichting is het driemaal voorgekomen dat niets in zijn ontlasting werd gevonden totdat hij zelf wat vond. Tot februari 2019 heeft hij last van wormen gehad. Hij ondervond hierdoor jeuk. tineerden de mogelijkheid te worden gegeven om eventueel zelf op eigen kosten zelfzorgmiddelen te kunnen aanschaffen zoals dat ook wordt verwacht op het moment dat de vrijheidsbenemende straf is beëindigd. Momenteel kan klager alleen zelfzorgmiddelen via de arts of medische dienst bestellen. Klager mogen alleen beperkingen worden opgelegd die in overeenstemming zijn met het beginsel van minimale beperkingen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.

Klager is ‘blind’ behandeld met mebendazol in verband met jeuk rond de anus. Klager heeft een voorgeschiedenis met wormpjes/aarsmaden. Deze behandeling is herhaald op 30 november 2018 omdat klager zelf weer wormpjes zou hebben gezien. Het gaat hier om een kuur van twee tabletten die twee weken na elkaar moeten worden ingenomen. Op 5 december 2018 wilde klager nogmaals een behandeling met mebendazol omdat hij nog jeukklachten rond de anus had en dacht dat de wormpjes onvoldoende waren behandeld. De tweede tablet van de kuur moest nog worden ingenomen. Een waarnemend collega heeft de ontlasting eerst laten onderzoeken. Hieruit bleek dat er geen voorstadia/eitjes van wormen in zijn ontlasting aanwezig waren. De inrichtingsarts heeft dit op 24 december 2018 met klager besproken en hem uitgelegd dat er geen aanleiding was om nogmaals mebendazol voor te schrijven. Klager heeft zich daarna niet meer gemeld op de medische dienst met soortgelijke klachten.

3.         De beoordeling

Uit de stukken, met name klagers medische gegevens, en de behandeling ter zitting volgt dat door en namens de inrichtingsarts tijdig is gereageerd op klagers jeukklachten rond de anus. Klager is een mebendazol kuur voorgeschreven en in een later stadium is klagers ontlasting onderzocht omdat klager stelde nog steeds last van jeuk te hebben. In zijn ontlasting zijn echter geen voorstadia/eitjes van wormen aangetroffen. Klager heeft zich vervolgens niet meer met soortgelijke klachten gemeld bij de medische dienst. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat mebendazol in een niet adequate dosering/frequentie aan klager zou zijn verstrekt.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen door en namens de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 juni 2019.                                   

 

            secretaris                                                  voorzitter

 

Naar boven