Nummer: R-19/3686/GB
Betreft: [klaagster] datum: 13 juni 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.N. Noordzee, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 7 mei 2019 genomen beslissing van de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaar van klaagster gericht tegen de oproep zich op 18 juni 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle ongegrond verklaard.
2. De feiten
Op 11 april 2019 is klaagster opgeroepen zich op 18 juni 2019 te melden in de p.i. Zwolle voor het ondergaan van 359 dagen gevangenisstraf. Op 17 april 2019 heeft klaagster bezwaar ingediend tegen voornoemde oproep dat op 7 mei 2019 ongegrond is verklaard.
3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster heeft eerder beroep ingediend tegen de weigering haar uitstel te verlenen in verband met het indienen van een gratieverzoek (R-19/3357/GB). Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat er is ingestemd met uitstel tot 18 juni 2019. Ook met een uitstel tot 18 juni 2019 dreigt klaagster haar onderneming te verliezen. Klaagster is momenteel druk bezig met de verkoop en oplevering van haar woning. De korte periode die zij heeft tot het melden, maakt het onmogelijk om geschikt personeel te vinden om de voortzetting van haar onderneming van haar over te nemen. Klaagster is voornemens een gratieverzoek in te dienen. Het gratieverzoek treft echter geen doel indien zij zich op 18 juni 2019 moet melden.
3.2. De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klaagster heeft al eenmalig uitstel verleend gekregen. Het uitstel was bedoeld om klaagster in staat te stellen op zoek te gaan naar een zaakwaarnemer. Niet is gebleken welke stappen klaagster hiertoe heeft ondernomen. Ook had klaagster deze periode kunnen gebruiken om een gratieverzoek in te dienen. Waar klaagster aangeeft nog geen zaakwaarnemer te hebben gevonden, is de Minister van mening dat zij daar ruimschoots voor in de gelegenheid is geweest. Klaagster is immers sinds februari 2018 bekend met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De verkoop en levering van een woning vallen niet onder de uitzonderlijke omstandigheden van het uitstelbeleid.
4. De beoordeling
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt worden. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat klaagster al eenmalig uitstel is verleend om een zaakwaarnemer aan te stellen en zij sinds 21 februari 2018 bekend is met de aan haar opgelegde gevangenisstraf. Klaagster is ruimschoots in de gelegenheid gesteld een zaakwaarnemer aan te stellen alsmede een gratieverzoek in te dienen. Het door klaagster aangevoerde omtrent de verkoop en levering van haar woning is onvoldoende feitelijk onderbouwd om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 13 juni 2019
secretaris voorzitter