Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2672/GA, 17 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2672/GA

betreft: [klager]                                   datum: 17 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-a-Hin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.E. Hok-a-Hin. Als toehoorder was mevrouw […]aanwezig, senior secretaris bij de Raad. Namens de directeur is verzocht een verslag van horen op te maken, omdat het hoofd veiligheid, dat het standpunt van de directeur ter zitting nader zou toelichten, wegens een calamiteit in de inrichting verhinderd is ter zitting te verschijnen. Op het schriftelijk verslag heeft de directeur op 23 april 2019 schriftelijk gereageerd. Klagers raadsvrouw heeft op 29 april 2019 per e-mail gereageerd op die reactie. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de oplegging van zwaardere toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaatsing op de GVM-lijst (LW-2018-525). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De klacht is niet alleen gericht tegen de inhoud van de bestreden beslissing, maar ook tegen de uitvoering van de opgelegde toezichtmaatregelen in het kader van zijn plaatsing op de GVM-lijst. Klager is op 15 november 2018 overgeplaatst vanuit de p.i. Almere naar de p.i. Leeuwarden. In de p.i. Almere stond hij ook al op de GVM-lijst. Bij binnenkomst in de p.i. Leeuwarden moest de directeur van de p.i. Leeuwarden de situatie opnieuw taxeren en is een uitgebreide (zwaardere) set aan toezichtmaatregelen opgelegd. Na een week heeft een nieuwe toets plaatsgevonden en zijn de toezichtmaatregelen versoepeld. Dit nieuwe besluit is echter onvoldoende gecommuniceerd, hetgeen ook blijkt uit het de dagrapportages. Klager werd behandeld alsof de eerste set toezichtmaatregelen nog steeds van toepassing was. Klager heeft enkele medegedetineerden een korte verklaring laten opstellen, waaruit blijkt dat klager dagelijks werd gefouilleerd en vaker werd gevisiteerd dan anderen. Zijn verklaring moet gelet hierop voldoende betrouwbaar worden geacht. Voornamelijk de dagelijkse fouillering viel klager zwaar, nu dit een grote inbreuk betreft en omdat er in het jaar daarvoor geen incidenten zijn geweest. Ook bestond veel onduidelijkheid over de arbeid. In de eerste set toezichtmaatregelen stond dat klager in z’n geheel niet mocht werken. Klager zou tegen de directeur hebben gezegd dat hij niet wilde deelnemen aan de arbeid. Dit is echter onjuist. Hij kreeg een extra luchtmoment omdat hij niet mocht deelnemen. Deze beperking gaat verder dan de tweede set toezichtmaatregelen, waarin enkel staat dat klager niet in aanmerking komt voor speciale baantjes. Dat hij niet mocht deelnemen aan de arbeid blijkt ook uit het verslag ‘toetsingsgesprek GVM’ van 15 januari 2019. Voor zover de directeur stelt dat het beklag in beroep is uitgebreid, wordt opgemerkt dat dit geenszins het geval is. Voor fouillering dient bovendien een aanleiding te bestaan, zeker als dit op structurele basis gebeurt. Kortom meent klager dat de toezichtmaatregelen zwaarder zijn geweest dan de in de p.i. Almere opgelegde maatregelen, zonder dat daar een directe aanleiding voor was. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is in eerste instantie in beklag gegaan tegen de zwaardere opgelegde maatregelen en niet tegen de uitvoering van de opgelegde toezichtmaatregelen, zo blijkt uit zijn klaagschrift. Op 10 april 2019 is een brief van klager ontvangen waarin hij een viertal medegedetineerden heeft laten ondertekenen dat hij dagelijks gefouilleerd zou zijn. Het staat het personeel echter vrij altijd te fouilleren. Klager is incidenteel gefouilleerd. Dit blijkt ook uit gesprekken met medewerkers. Vanaf 15 november 2018 is het klager niet toegestaan naar de arbeid te gaan. In het algemeen geldt dat een gedetineerde wordt ingesloten indien hij niet deelneemt aan de arbeid. Klager is daarentegen in de gelegenheid gesteld extra te luchten, te douchen en zijn cel te reinigen. 14 januari 2019 heeft een toetsingsgesprek plaatsgevonden en is klager vanaf 15 januari 2019 op de wachtlijst geplaatst voor de arbeid. Hiermee is zijn compensatie voor het niet deelnemen aan de arbeid komen te vervallen.

3.         De beoordeling

Op 14 februari 2018 heeft het Operationeel Overleg klager geplaatst op de zogenaamde GVM-lijst en aan hem de status ‘verhoogd’ toegekend. Uit het dossier volgt dat klager op 15 november 2018 is binnengekomen in de p.i. Leeuwarden. Klagers klacht is, zo begrijpt de beroepscommissie, gericht tegen de schriftelijke mededeling van 23 november 2018 waarbij aan klager bepaalde toezichtmaatregelen zijn opgelegd en richt zich met name tegen veelvuldige fouillering en het niet mogen deelnemen aan de arbeid. De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur – indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting – aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen kan opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken (vgl. RSJ 16 januari 2014, 13/2402/GA). De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft daarom een eigen belangenafweging kunnen maken over de op te leggen toezichtmaatregelen, die konden afwijken van de in de p.i. Almere opgelegde toezichtmaatregelen. Klager stelt dagelijks gefouilleerd te zijn. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat klager dagelijks dan wel stelselmatig is gefouilleerd. Een dergelijke maatregel staat evenmin opgenomen in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre dan ook worden bevestigd.

Ten aanzien van de arbeid merkt de beroepscommissie op dat blijkens de schriftelijke mededeling klager niet in aanmerking komt voor speciale baantjes, terwijl uit de toelichting op die toezichtmaatregel blijkt dat klager evenmin naar de arbeid gaat en als compensatie in de gelegenheid wordt gesteld een extra lucht-, douche-, en reinigingsmoment te genieten. Ook blijkt uit het gespreksverslag van 15 januari 2019 dat aan klager tijdens het hoorgesprek op 14 januari 2019 is aangegeven dat de compensatie voor het niet deelnemen aan de arbeid komt te vervallen. Volgens de circulaire ‘Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico’ van 16 juli 2018 komt een gedetineerde met de status ‘verhoogd’ in beginsel niet in aanmerking voor speciale baantjes en neemt de gedetineerde deel aan arbeid in de arbeidszaal. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende vast komen te staan dat klager niet deel mocht nemen aan de arbeid op de arbeidszaal.
De directeur heeft – mede in het licht van de circulaire - onvoldoende onderbouwd waarom klager niet deel mocht nemen aan arbeid op de arbeidszaal. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de fouillering en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de arbeid, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 17 juni 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven