nummer: 03/2456/GV
betreft: [klager] datum: 26 november 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een eerst op 23 oktober 2003 door een niet aan klager te wijten vertraging bij het secretariaat van de Raadis ingekomen beroepschrift, van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 september 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is nu circa drie en een half jaar gedetineerd en moet nog ongeveer een jaarzitten. Aangezien klagers vriendin zwanger is, ligt de druk om te slagen in de toekomst voor klager nog hoger. Hij heeft echter wel een goed verlopen verlof nodig om aan het voor hem klaar liggende traject te kunnen beginnen. Hettraject is door de inrichting en de reclassering goedgekeurd, maar de officier van justitie en de politie hebben bezwaar. Klager is voor onderzoek naar de locatie Zuid gestuurd en de psycholoog van de locatie heeft na onderzoekgeconcludeerd dat het voor klager beter is om zo snel mogelijk aan zijn traject te beginnen. Op die manier kan klager de juiste werkervaring opdoen en zijn studie afmaken. Dit is van belang omdat hij op 15 oktober 2004 in vrijheidzal worden gesteld. Klagers medeverdachte heeft wel de laatste achttien maanden van zijn detentie in een half open kamp doorgebracht. De rechtbank heeft duidelijk gesteld dat er sprake was van gelijke monniken, gelijke kappen, maardie vlieger gaat voor klager niet op. Klager wil zijn leven gewoon goed oppakken met werk en gezin.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft als reden voor zijn verlofaanvraag gegeven de wens om aanwezig te zijn bij de verjaardag van zijn nichtje en zijn moeder. Het openbaar ministerie heeftaangegeven ernstige bezwaren te hebben tegen verlofverlening op dit moment in verband met de impact en de ernst van het delict en het veroorzaakte leed bij de slachtoffers. De politie heeft laten weten dat in verband met hetgewelddadige karakter van het delict en de mogelijkheid van confrontatie met de slachtoffers een verlof op dit moment met klem wordt afgewezen. Tevens wordt vluchtgevaar aanwezig geacht. In verband met deze bezwaren is deverlofaanvraag afgewezen. Als klager zich weer in de omgeving van het delict zou ophouden, zou dit grote maatschappelijke onrust teweeg kunnen brengen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Alphen aan den Rijn heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven dat, gelet op de ernst van de door klager gepleegde strafbare feiten en vooral het bij de slachtoffers veroorzaakte leed, negatief wordt geadviseerd. Hij heefthierbij ter onderbouwing de strafmotivering van het arrest van het Haagse gerechtshof, waarbij klager tot zes jaar en zes maanden gevangenisstraf is veroordeeld, overgelegd. In dit arrest wordt benadrukt dat klager niet heeftteruggedeinsd voor het plegen van strafbare feiten die door de slachtoffers als buitengewoon bedreigend zijn ervaren.
De politie van Almere Buiten heeft aangegeven dat klager deel heeft uitgemaakt van een groep van zeer gewelddadige overvallers. Ook klagers broer heeft in Almere diverse gewelddadige overvallen op winkels gepleegd. Zeer aannemelijkwordt geacht dat klager en de slachtoffers van de door klager gepleegde overvallen elkaar tegenkomen in Almere. Verder is er vluchtgevaar aanwezig. De kans wordt groot geacht dat bij het minste geringste geschil, dat klager met eenander heeft, geweld niet zal worden vermeden. Met klem wordt geadviseerd om de verlofaanvraag af te wijzen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk 79 maanden, 36 dagen en 2 maanden, met aftrek, wegens het medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing en/of vrijheidsberoving, het medeplegen vanhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III en het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie,meermalen gepleegd en voorts diefstal met geweld in vereniging en poging tot diefstal met geweld in vereniging.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 oktober 2004.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klager is thans gedetineerd voor het samen met anderen plegen van gewelddadige gewapende overvallen op bedrijven, respectievelijk de voorbereiding daarvan en het ondernemen van poging tot een dergelijke overval. Klager en zijnmededader(s) hebben daarbij de slachtoffers met schieten bedreigd, respectievelijk hadden voorbereidingen daartoe getroffen. Uit klagers justitiële documentatie blijkt dat hij eerder voor diefstal met geweld en het bezit van eenvuurwapen is veroordeeld. Klager heeft een verlofadres in Almere opgegeven en de kans wordt groot geacht dat klager tijdens verlof mogelijkerwijs slachtoffers van de door hem gepleegde feiten zal treffen. De beroepscommissie is vanoordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet enkan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., g. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 november 2003
secretaris voorzitter