Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1671/SGA, 29 mei 2019, schorsing
Uitspraakdatum:29-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1671/SGA

Betreft : [verzoeker]                           datum: 29 mei 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S. Meeuwsen, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 23 april 2019, inhoudende de beëindiging van verzoekers plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw en de terugplaatsing van verzoeker in de locatie De Schie, ingaande op 19 april 2019 en eindigend op 8 november 2019.  De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 april 2019 (kenmerk S-19-000256) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 en 24 mei 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Wettelijk kader

In artikel 43, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. Het derde lid bepaalt dat de directeur zorg draagt voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De feiten

Verzoeker is een 42 jarige man die sinds 11 november 2011 in detentie verblijft. Hij is op 12 november 2013 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een executie-indicator geplaatst. Uit het selectieadvies van de locatie De Schie van 17 april 2019 blijkt dat verzoeker voor de eerste keer een detentie ondergaat. Zijn gedrag in de inrichting is goed. Verzoeker is voorgesteld voor een plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw bij Stichting Moria te Nijmegen.
Het OM (ressortsparket ‘s-Hertogenbosch) heeft op 12 oktober 2018 een negatief advies uitgebracht over de artikel 43.3 plaatsing van verzoeker bij Stichting Moria. De selectiefunctionaris heeft op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw ingestemd met een detentievervangende behandeling van verzoeker bij de zorginstelling per 8 november 2018. Verzoeker is op die datum naar de zorginstelling overgebracht. Verzoeker is – naar de voorzitter begrijpt – op 19 april 2019 vanuit de zorginstelling teruggeplaatst in de locatie De Schie.

Toelichting verzoek

Namens verzoeker is op 26 april 2019 beklag ingesteld bij de beklagcommissie en wordt om schorsing verzocht van de beslissing tot terugplaatsing van verzoeker. Uit de bij het klaagschrift gevoegde stukken blijkt dat verzoeker zich aan alle afspraken houdt en dat het verblijf bij Stichting Moria voorspoedig verloopt. De reclassering adviseert het traject voort te zetten.

Reactie directeur

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing en het selectieadvies van 17 april 2019, volgt dat ‘de instelling zelfstandig vrijheden heeft toegekend die niet op de voorgeschreven manier, middels een verlofplan, aan de directeur zijn voorgelegd. Daarnaast geeft de instelling onvoldoende openheid over de voortgang van de begeleiding. Er is een behandeling via de huisarts opgestart, die niet via het Informatiesysteem Forensische Zorg (IFZO) geïndiceerd is. Tevens is verzoekers gedrag problematisch gebleken. Zo weigert hij contact met de nabestaanden via Slachtofferhulp en toont hij grensoverschrijdend gedrag in het contact met een reclasseringsmedewerker.’

Beoordeling schorsingsverzoek

De voorzitter stelt vast dat verzoeker sinds 8 november 2018 een detentievervangende behandeling ondergaat in de zorginstelling. Uit de bestreden beslissing volgt dat verzoeker is teruggeplaatst, omdat de zorginstelling onvoldoende inzage geeft over de voortgang van de begeleiding, zelfstandig vrijheden heeft toegekend zonder het verlofplan voor te leggen aan de directeur en wegens verzoekers problematische gedrag. De voorzitter overweegt als volgt. Het punt met betrekking tot de informatievoorziening vanuit Stichting Moria over het verloop van verzoekers behandeling naar de directeur van de locatie De Schie acht de voorzitter, voorlopig oordelend, niet te wijten aan verzoeker of zijn gedrag. Verzoeker verblijft ruim vijf maanden in de zorginstelling en bevestigd is dat het daar goed ging. Uit het voortgangsverslag van 9 april 2019 van IrisZorg (reclassering) blijkt dat verzoeker zich inzet voor het behandelprogramma en zich over het algemeen goed begeleidbaar opstelt, ook tijdens en na verloven zijn geen incidenten gemeld. Er komen vanuit de zorginstelling geen zorgwekkende signalen. Het recidiverisico op geweld wordt ingeschat als laag, het recidiverisico algemeen wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet voldoende mogelijkheden het traject voort te zetten. Onder deze omstandigheden moet, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de beslissing tot terugplaatsing van verzoeker als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing over te gaan.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 29 mei 2019.

secretaris         voorzitter

Naar boven