Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1646/SGA, 22 mei 2019, schorsing
Uitspraakdatum:22-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          : S-19/1646/SGA

Betreft : [verzoeker]                                       datum: 22 mei 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K. Canatan namens, […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen Lelystad. Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 6 mei 2019, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie).  De voorzitter heeft voorts kennisgenomen het klaagschrift van 10 mei 2019 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 mei 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de bestreden beslissing volgt dat er op 1 mei 2019 aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens het bezit van contrabande en het vermoeden dat verzoeker onderdeel is van een netwerk. De voorzitter begrijpt dat deze terugplaatsingsbeslissing is genomen naar aanleiding van deze ene “rode gedraging” van verzoeker. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar hij dient ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde vereisten nu daarin louter het ongewenste ("rode") gedrag van verzoeker wordt genoemd maar geen belangenafweging valt te lezen. Daarom is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek zal daarom ten aanzien van de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisprogramma en schorst deze beslissing van de directeur  met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 22 mei 2019           

                                                                     

secretaris         voorzitter

 

Naar boven