nummer: R-19/3135/GV
betreft: [klager] datum: 16 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.E. Menick, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde in persoon bij de bank zijn betaalpas te deblokkeren. Aangezien klager buiten de inrichting financiële verplichtingen heeft, is het van belang dat hij zijn bankzaken kan regelen. Dat voorkomt het opbouwen van schulden en draagt bij aan zijn re-integratie. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd op de verlofaanvraag en erkent de noodzaak van het verlenen van het verlof. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof is onvoldoende onderbouwd. Klager stelt dat hij in de inrichting geld nodig heeft om boodschappen te doen, aan een sporttraining deel te nemen en tijdens het te verlenen verlof met zijn gezin uit eten te gaan. Klager kan echter in de inrichting boodschappen doen en een incidenteel verlof is niet bedoeld voor een etentje met de familie. Aansluitend aan klagers detentieperiode zal hij in een inrichting voor stelselmatige daders worden geplaatst. Daar kan hij zijn bankzaken regelen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Nu aan klager aansluitend aan de huidige detentieperiode de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd, bestaat thans geen noodzaak voor het deblokkeren van zijn bankrekening. Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits het verlof onder begeleiding plaatsvindt. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeventig dagen, wegens gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek, te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van 42 dagen in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 17 juni 2019. Artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Incidenteel verlof kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde in persoon bij een bankkantoor zijn betaalpas te deblokkeren of een nieuwe betaalpas aan te vragen. De noodzaak van het verlenen van incidenteel verlof is echter onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing is het niet zonder meer aannemelijk dat klager het beoogde verlofdoel niet vanuit de inrichting kan realiseren. Bovendien kunnen ook anderen ten behoeve van klager geld op zijn rekening-courant overmaken. Daarnaast is tijdens klagers huidige detentieperiode – vanaf maart 2018 – bijna uitsluitend sprake van positieve uitslagen bij urinecontroles op het gebruik van harddrugs en softdrugs. De laatste positieve urinecontrole dateert van 14 februari 2019. Deze omstandigheid vormt een contra-indicatie voor verlofverlenging en rechtvaardigt, ondanks het positieve advies van het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 16 mei 2019.
secretaris voorzitter