Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3122/GV, 29 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3122/GV

Betreft:            […]                                                                 datum: 29 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 6 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de onderliggende stukken.  De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De Minister passeert wederom de eerdere uitspraken van de beroepscommissie. Klaagster is in de tweede strafzaak nog steeds niet onherroepelijk veroordeeld. De einddatum van haar detentie was bepaald op 17 mei 2019. Haar worden alle mogelijkheden ontnomen om zich voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij. Ten tijde van de bestreden beslissing was klaagster niet voorlopig gehecht voor haar tweede strafzaak. Van een belangenafweging is niet gebleken. Dat de voorlopige hechtenis inmiddels is bevolen, maakt nog niet dat de Minister klaagsters verzoek destijds had mogen afwijzen. Nu klaagster niet meer in aanmerking komt voor verlof, wordt verzocht haar een tegemoetkoming toe te kennen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Hangende deze procedure heeft het gerechtshof klaagster in haar tweede strafzaak veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en daarbij haar gevangenneming per 18 mei 2019 bevolen. De einddatum van haar detentie zal dus verschuiven. Daardoor komt zij niet langer in aanmerking voor algemeen verlof.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft ‘gematigd positief’ geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klaagster heeft cassatie ingesteld tegen twee aan haar opgelegde gevangenisstraffen van twee jaar en tien maanden respectievelijk drie jaar, met aftrek, die zijn opgelegd wegens – kort gezegd – het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters vijfde verlofaanvraag. Zij kon in totaal zes verlofaanvragen indienen. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, komt een gedetineerde pas in aanmerking komt voor algemeen verlof, wanneer zijn / haar strafrestant ten hoogste een jaar bedraagt. Onder verwijzing naar haar beslissing van 9 mei 2019 (R-18/2464/GB), overweegt de beroepscommissie over klaagsters strafrestant als volgt. Klaagster is tweemaal veroordeeld. Beide veroordelingen zijn niet onherroepelijk. In de eerste strafzaak is klaagster veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en is zij al lange tijd voorlopig gehecht. Op basis daarvan was haar einddatum bepaald op 18 mei 2019. In klaagsters vorige beroepszaken heeft de beroepscommissie telkens overwogen dat van die datum moest worden uitgegaan, omdat klaagster in haar tweede strafzaak niet onherroepelijk was veroordeeld én niet voorlopig was gehecht. Op 29 maart 2019 heeft het hof klaagster in die tweede strafzaak echter eveneens veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en haar gevangenneming bevolen (zie Hof Arnhem-Leeuwarden […]). Deze veroordeling kan en moet daarom voortaan worden betrokken bij het bepalen van klaagsters vermoedelijke einddatum. Op basis daarvan is klaagsters strafrestant veel langer dan een jaar (vanaf 18 mei 2019 nog (ongeveer) drie jaar). Gelet op het eerder genoemde artikel 14 van de Regeling komt klaagster op dit moment dus niet in aanmerking voor algemeen verlof. Dat dit ten tijde van de bestreden beslissing nog anders was, maakt het oordeel niet anders, omdat de beroepscommissie de beslissing toetst op basis van de huidige stand van zaken (ex nunc). Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat het handelen van de Minister onwenselijk voorkomt, doordat ruim een half jaar lang elk verzoek tot detentiefasering is afgewezen, zonder dat enige duidelijkheid bestond over een gevangenneming in klaagsters tweede strafzaak.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 29 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven