Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2934/GA, 16 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2934/GA

betreft: [klager]                                                                      datum: 16 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught,  en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat het inrichtingspersoneel met betrekking tot klagers verzoek om algemeen verlof en zijn verzoek om plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) niet adequaat handelt, als gevolg waarvan klagers re-integratie stagneert (VU-2019-000112 en VU-2019-000113). De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
De beklagcommissie heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Op grond van de Pbw kan het handelen en/of nalaten van de casemanager en de mentor aan de directeur worden toegerekend. Het handelen van inrichtingspersoneel valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Klager heeft meermaals tevergeefs verzocht om actie en geklaagd over het uitblijven daarvan. Nu het inrichtingspersoneel niet adequaat heeft gehandeld, heeft klagers detentiefasering onnodig lang geduurd. Klager verzoekt om een tegemoetkoming. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Door en namens klager is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw openstaat. Het beklag ziet op de omstandigheid dat het inrichtingspersoneel ten aanzien van klagers verzoek om algemeen verlof en zijn verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. niet adequaat handelt, als gevolg waarvan klagers re-integratie stagneert. Gelet hierop valt het beklag onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat klagers verzoek om algemeen verlof en zijn verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. in het multidisciplinair overleg van 9 januari 2019 zijn behandeld. Hoewel klager op 4 december 2019 is gepromoveerd, bleek tijdens dit overleg dat de casemanager en de mentor klagers gedrag vijf maal als ‘oranje’ hebben gekwalificeerd. Om die reden zijn klagers verzoek om algemeen verlof en zijn verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. aangehouden teneinde opnieuw een afweging te maken tussen het door klager vertoonde gedrag in de inrichting en het eventueel verlenen van vrijheden. Hiervan is klager op de hoogte gesteld. De directeur geeft voorts te kennen dat klager in het kader van zijn re-integratie met de casemanager, de mentor, de Kiezen Voor Verandering-trainer en met het psycho-medisch overleg in gesprek is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is op grond van de stukken onvoldoende gebleken dat het inrichtingspersoneel ten aanzien van klagers verzoek om algemeen verlof en zijn verzoek om plaatsing in een z.b.b.i. niet adequaat heeft gehandeld. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 16 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven