Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2929/GV, 09 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2929/GV

betreft: [klager]                                                                                              datum: 9 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. van Linde, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de onderliggende stukken.  De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager verzoekt om incidenteel verlof voor tien uur om op een nader te bepalen datum na de bevalling van zijn stiefdochter bij haar en het pasgeboren kind een kraambezoek af te leggen. Klagers stiefdochter is op 13 februari 2019 uitgerekend. De Minister heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt en heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom aan klager geen (extra) incidenteel verlof moet worden verleend. Om na te noemen redenen is het gerechtvaardigd klager een extra maandelijks verlof toe te kennen. Hoewel in de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) een aantal gevallen is opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend, is deze opsomming niet limitatief. In het kader van klagers resocialisatie dienen de te verlenen verloven gaandeweg steeds ruimer te worden zowel in frequentie als in duur. Daarnaast is het wenselijk dat klager goed contact met zijn stiefdochter onderhoudt. Aangezien een baby zich snelt ontwikkelt, kan het contact niet op een later moment plaatsvinden. Verder kan klager wegens de lange reistijd slechts drie uur met zijn stiefdochter doorbrengen. Aan andere gedetineerden zou voor een dergelijke bijzondere gebeurtenis ook incidenteel verlof worden verleend.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

In de beslissing van 28 augustus 2017 is overwogen dat aan klager eenmaal per maand verlof kan worden verleend en dat het verlof maximaal tien uur mag duren. Deze beslissing is aan onderhavige beslissing ten grondslag gelegd. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die nopen tot een afwijking van de in de beslissing van 28 augustus 2017 opgenomen voorschriften. Klager had ervoor kunnen kiezen zijn februariverlof voor een (kraam)bezoek aan zijn stiefdochter in te zetten. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 2 april 2019, R-18/2473/GV. Incidenteel verlof heeft ten opzichte van een periodiek verlof een complementair karakter. Gelet op artikel 21, derde lid, van de Regeling en de toelichting op dit artikel wordt incidenteel verlof niet verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor een periodiek verlof en het beoogde bezoek in dat kader kan worden afgelegd. Daarnaast voldoet klager niet aan de eis dat een kraambezoek slechts wordt verleend, indien het gaat om de levenspartner van de gedetineerde. Niet is gebleken van redenen op grond waarvan hierop een uitzondering dient te worden gemaakt. Klager heeft overigens binnen een maand na de geboorte aan zijn stiefdochter en haar pasgeboren kind een bezoek kunnen brengen.

3.         De beoordeling

Klager is sinds 9 oktober 1987 gedetineerd. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft hem bij arrest van 30 januari 1989 in hoger beroep wegens het medeplegen van doodslag en drievoudige moord tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Op 5 december 1989 is het arrest onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat incidenteel verlof niet wordt verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor invrijheidstelling of regimesgebonden of algemeen verlof en het beoogde bezoek in dat kader kan worden afgelegd. Op grond van artikel 26 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Behoudens medische complicaties vindt het kraambezoek binnen veertien dagen na de bevalling plaats. Na diverse beroepsprocedures bij de beroepscommissie heeft de Staatssecretaris bij beslissing van 28 augustus 2017 klager onbegeleid verlof verleend, met een maximale duur van tien uur. In deze beslissing is – onder meer – vermeld dat bij elke verlofaanvraag zal worden getoetst op welke wijze de door klager gekozen bestemming bijdraagt aan zijn re-integratie. Sinds september 2017 zijn klager op aanvraag maandelijks onbegeleide verloven verleend onder de gestelde voorwaarden, voorafgaand aan de bestreden beslissing voor de laatste maal op 5 februari 2019. Bij alle verloven was sprake van elektronisch toezicht door middel van een enkelband. Klager heeft bij brief van 31 januari 2019 een verzoek tot onbegeleid incidenteel verlof ingediend voor tien uur om op een nader te bepalen datum na de bevalling van zijn stiefdochter bij haar en het pasgeboren kind een kraambezoek af te leggen. Klager stiefdochter is op 13 februari 2019 uitgerekend. Voor zover namens de Minister wordt gewezen op het complementaire karakter van het incidenteel verlof ten opzichte van een periodiek verlof, overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 21, derde lid, van de Regeling wordt incidenteel verlof niet verleend, indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor regimesgebonden of algemeen verlof. Aangezien dergelijke (periodieke) vormen van verlof voor klager als levenslang gestrafte zijn uitgesloten, kan het verweer van de Minister niet slagen. Voor zover klagers wens ziet op een uitbreiding van zijn maandelijkse onbegeleide verloven, verwijst de beroepscommissie naar eerdere uitspraken, waarin zij heeft overwogen dat waar sprake is van een dynamisch proces het detentieplan tussentijds kan worden bijgesteld (zie bijvoorbeeld RSJ 2 april 2019, R-18/2473/GV). Hoewel de beroepscommissie klagers wens begrijpt om aan zijn stiefdochter en haar pasgeboren kind een kraambezoek af te leggen, had hij daartoe ook zijn februariverlof kunnen inzetten. Daarnaast heeft klager ten aanzien van onderhavige verlofaanvraag niet, althans onvoldoende, aangeduid op welke wijze een uitbreiding van het verlof bijdraagt aan zijn resocialisatie en re-integratie, ter voorbereiding op zijn (mogelijke) terugkeer in de maatschappij. Evenmin is gebleken van een gemotiveerd verzoek tot aanpassing van zijn detentieplan.

Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 9 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven