Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2667/GV, 29 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2667/GV

Betreft:            […]                                                                 datum: 29 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 11 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de onderliggende stukken.  De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De Minister passeert wederom de eerdere uitspraken van de beroepscommissie. Klaagster is in de tweede strafzaak nog steeds niet onherroepelijk veroordeeld. De einddatum van haar detentie was bepaald op 17 mei 2019. Haar worden alle mogelijkheden ontnomen om zich voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij. Op moment van schrijven is klaagster niet voorlopig gehecht voor haar tweede strafzaak. De kans is klein dat de tweede straf direct aansluitend ten uitvoer wordt gelegd. Daarom heeft klaagster nog steeds belang bij algemeen verlof. Van een belangenafweging is niet gebleken. Klaagster heeft ten onrechte gedurende haar gehele detentie geen verlof kunnen genieten, terwijl iedere gedetineerde daar recht op heeft. De selectiefunctionaris mag geen eigen beleid ontwikkelen. De verlofcommissie steunt klaagsters verzoek. Klaagsters dochter is plotseling van haar gescheiden. Verzoeken om verlof om haar dochter te laten wennen zijn steeds afgewezen. De belangen van haar dochter zijn niet meegewogen in de bestreden beslissing. Tijdens bezoek is het afscheid steeds hartverscheurend. Voorts heeft klaagster een met stukken onderbouwd verweer gevoerd ten aanzien van de feiten waarvoor zij veroordeeld is. Daarbij merkt zij onder meer op dat ze nu geen verandering in de haar verweten situatie kan brengen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) acht klaagster onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken en meent dat sprake is van vluchtgevaar. Klaagsters tweede strafzaak is op 25 maart 2019 door het gerechtshof behandeld. Het is dus aannemelijk dat de einddatum van klaagsters detentie zal verschuiven.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft ‘gematigd positief’ geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klaagster heeft cassatie ingesteld tegen twee aan haar opgelegde gevangenisstraffen van twee jaar en tien maanden respectievelijk drie jaar, met aftrek, die zijn opgelegd wegens – kort gezegd – het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag.Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters derde verlofaanvraag. Zij kon in totaal zes verlofaanvragen indienen. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, komt een gedetineerde pas in aanmerking komt voor algemeen verlof wanneer diens strafrestant ten hoogste een jaar bedraagt. Onder verwijzing naar haar beslissing van 9 mei 2019 (R-18/2464/GB), overweegt de beroepscommissie over klaagsters strafrestant als volgt. Klaagster is tweemaal veroordeeld. Beide veroordelingen zijn niet onherroepelijk. In de eerste strafzaak is klaagster veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en is zij al lange tijd voorlopig gehecht. Op basis daarvan was haar einddatum bepaald op 18 mei 2019. In klaagsters vorige beroepszaken heeft de beroepscommissie telkens overwogen dat van die datum moest worden uitgegaan, omdat klaagster in haar tweede strafzaak niet onherroepelijk was veroordeeld én niet voorlopig was gehecht. Op 29 maart 2019 heeft het hof klaagster in die tweede strafzaak echter eveneens veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en haar gevangenneming bevolen (zie Hof Arnhem-Leeuwarden […]). Deze veroordeling kan en moet daarom voortaan worden betrokken bij het bepalen van klaagsters vermoedelijke einddatum. Op basis daarvan is klaagsters strafrestant veel langer dan een jaar (vanaf 18 mei 2019 nog (ongeveer) drie jaar). Gelet op het eerder genoemde artikel 14 van de Regeling, komt klaagster op dit moment dus niet in aanmerking voor algemeen verlof. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat het handelen van de zijde van de Minister onwenselijk voorkomt, door ruim een half jaar lang elk verzoek tot detentiefasering af te wijzen zonder dat enige duidelijkheid bestond over een gevangenneming in klaagsters tweede strafzaak.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 29 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven