nummer: R-19/2666/TA
betreft: [klager] datum: 29 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2019 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 april 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling, […] en […]. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft:
a. de overplaatsing van klager van FPC De Kijvelanden naar FPC Dr. S. van Mesdag (Me 2017-231);
b. de beslissing d.d. 20 augustus 2018 inhoudende de voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt [hierna: b-dwangbehandeling], (Me 2017-232).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in wat betreft beklagonderdeel a en het beklag wat betreft beklagonderdeel b formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Klager heeft – zakelijk en samengevat weergegeven - in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wil het liefst terug naar FPC De Kijvelanden. Klager is door zijn overplaatsing naar FPC Dr. S. van Mesdag te ver van zijn moeder geplaatst, die hierdoor niet op bezoek kan komen. De reisafstand voor haar bedraagt meer dan 200 kilometer, voor de overige familie is de reisafstand nog langer. Klager wil van de dwangmedicatie af. Hij ondervindt hiervan bijwerkingen bestaande uit erectieproblemen, borstgroei en vermoeidheidsklachten. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot overplaatsing van klager is geen beslissing van het hoofd van de instelling maar van de Minister. Klager heeft recentelijk begeleid verlof gekregen om zijn familie te bezoeken. Dit is goed verlopen. Het gaat na het toedienen van de dwangmedicatie weer goed met klager. Hij is goed in contact en doet momenteel sociaal cultureel werk. De psychose is op de achtergrond geraakt. De instelling wil klager overplaatsen naar een vervolgafdeling voor verdere behandeling. De instelling wil gaan werken aan de bijwerkingen die klager van de medicatie ondervindt, maar klager wil in het geheel geen medicatie. Klager ontvangt een tweewekelijks depot en deze gaat nog steeds door. Er lijkt geen basis te zijn voor een vrijwillige inname van medicatie door klager. Klager meent dat hij geen pillen nodig heeft. De instelling denkt aan het inzetten van een traject van a-dwangmedicatie.
3. De beoordeling
a. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
b. Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-instelling doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken af te wenden. In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de instelling alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend. Blijkens de stukken en het behandelde ter zitting is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het voortzetten van een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de instelling deed veroorzaken, af te wenden. Klager leidt volgens de instelling aan een autisme spectrumstoornis en een schizofreniespectrumstoornis. Bij klager is regelmatig sprake van forse decompensatie in paranoïde wanen. Hij zoekt continu de strijd op met de medewerkers en neemt hierbij een vechthouding aan en is fysiek en verbaal agressief. Klager toont ook gevaarlijk gedrag richting zichzelf. Het seksuele gedrag van klager is tijdens een decompensatie meer provocerend en automutilatief van aard. Klager bonkte met zijn hoofd tegen de muur en heeft met zijn eigen bloed woorden op de muur geschreven. Klager heeft aangegeven zich te zullen verzetten tegen medicatietoediening indien dat effect heeft op zijn seksueel functioneren. Bij klager is sprake van een langdurige separatie waarbij geen zicht is op verbetering van de situatie. In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder MCM, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2019
secretaris voorzitter