nummer: R-19/2507/TA
betreft: [klager] datum: 29 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, gericht tegen een uitspraak van 17 december 2018 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van
[…], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 april 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.M. van Schaik, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], jurist. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het op of omstreeks 3 april 2018 niet in de gelegenheid te zijn gesteld te douchen (RV 2018/224) De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting meent dat het beroep gegrond moet worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie moet worden vernietigd en de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard. De zorgplicht is niet geschonden. Klager is ruimschoots in de gelegenheid gesteld het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen, ook op 3 april 2018. Het gedrag van klager op 3 april 2018 was zodanig dat de inrichting hem terecht niet in de gelegenheid heeft gesteld te douchen. Klager toonde agressief, dreigend en destructief gedrag. Klager heeft zijn ontbijt via het contactluikje in de separeergang gegooid. Hij was niet begeleidbaar en niet in te schatten door sociotherapie. Sociotherapie kon onvoldoende beoordelen of klager hetgeen hem zou worden verstrekt, zoals vochtige doekjes, niet voor andere doeleinden zou gebruiken. Het behandelteam schatte in dat klager met het vochtige doekje het luikje in de separeerruimte zou afplakken of de bel van de intercom zou blokkeren. Als gevolg hiervan is besloten klager geen alternatief aan te bieden. Aan klager zijn wel bekertjes water aangeboden om zijn gezicht en/of handen te wassen en zijn mond te spoelen. De volgende ochtend, 4 april 2018, is klager in de gelegenheid gesteld te douchen. Klager is in de periode van zondag 1 april 2018 tot en met zondag 8 april 2018 in ieder geval vijfmaal in de gelegenheid is gesteld te douchen. De overige twee dagen is klager een alternatief verzorgingsmoment aangeboden. In de wet- en regelgeving noch in de jurisprudentie is bepaald dat een verpleegde het recht heeft om dagelijks te douchen of in staat moet worden gesteld het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Het streven is erop gericht de verpleegde iedere dag een verzorgingsmoment aan te bieden. Klager heeft in zijn klaagschrift van 4 april 2018 expliciet geklaagd over het niet mogen douchen op 3 april 2018 en niet over het niet aanbieden van alternatieven. Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Op de zitting van de beklagcommissie is gesproken over alternatieven. Subsidiair had de directeur een andere beslissing kunnen nemen. De mogelijke alternatieven zijn door klager zelf aangedragen, waarop door de vertegenwoordiger van de inrichting niet is gereageerd. Het bekertje water is onvoldoende om daarmee zichzelf te verzorgen. Bovendien was het bekertje om te drinken.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e van de Bvt kan een verpleegde beklag doen over enige beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht staat op grond van het vierde lid van dit artikel geen beklag open. Op grond van 42, vierde lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat de verpleegde in staat wordt gesteld het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Blijkens de memorie van toelichting bij deze bepaling duiden de woorden ‘naar behoren’ erop dat zulks binnen redelijke grenzen dient te geschieden. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling verpleegden in de gelegenheid te stellen dagelijks uren aan de verzorging van het uiterlijk of de lichamelijke hygiëne te besteden (Tweede Kamer 1993-1994, 23 445, nr 3, p. 49). De beroepscommissie is van oordeel dat uit voormelde bepaling geen recht voor de verpleegde voortvloeit dagelijks te mogen douchen. Het hoofd van de inrichting heeft evenwel toegelicht dat het streven er op is gericht de verpleegde iedere dag een verzorgingsmoment aan te bieden. Hiervan uitgaande stelt de beroepscommissie als onbestreden vast dat klager in de periode van 1 tot 8 april vijfmaal in de gelegenheid is gesteld te douchen. Op twee dagen is hem een alternatief verzorgingsmoment aangeboden. De gemoedstoestand op 3 april 2018 liet volgens de inrichting niet toe klager te laten douchen. Evenmin kon hem een alternatief in de vorm van een nat washandje of vochtig doekje worden aangeboden. In plaats daarvan kreeg klager enkele bekertjes water om zijn gezicht en/of handen te wassen en zijn mond te spoelen. Daarmee kan niet gezegd dat de op het hoofd van de inrichting rustende zorgplicht niet is nageleefd. De klacht richt zich tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting de zorgplicht heeft betracht. Zoals hiervoor is overwogen, staat hiertegen geen beklag open. De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting daarom gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder MCM, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2019
secretaris voorzitter