nummer: R-19/2780/GA
betreft: [klager] datum: 20 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.W. Gijsberts, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 28 november 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (A-2018-439). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
De beklagcommissie is (vrijwel) ongemotiveerd voorbij gegaan aan het standpunt van klager. Klager heeft in beklag de inhoud van het advies van het Openbaar Minister (OM) en het reclasseringsrapport als volgt bestreden. De aard en ernst van het gepleegde delict leveren geen zelfstandige grond op voor afwijzing van de verlofaanvraag. Dit geldt eveneens wanneer de veroordeelde het feit ontkent (zie RSJ 6 juni 2013, 13/1068/GA). De omstandigheden dat klager is veroordeeld voor ernstige feiten, volgens de beslissing de laakbaarheid van zijn handelen niet inziet en zich niet om het welbevinden van de slachtoffers bekommert, leveren geen zelfstandige grond voor de bestreden beslissing op. Dat klager tijdens het strafproces niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een forensische rapportage, berust bovendien op de door de verdediging gekozen processtrategie. Van objectieve indicaties die wijzen op recidivegevaar, is niet gebleken. De reclassering heeft niet gesteld dat klager in een gedwongen kader moet worden behandeld, maar slechts overwogen dat dit een mogelijkheid is om duidelijkheid over de persoon van klager te krijgen. Na de weigering aan de totstandkoming van een dubbelrapportage is geen enkele actie ondernomen om meer zicht te krijgen op de persoon van klager. De beklagcommissie kon niet ongemotiveerd voorbij gaan aan de gemotiveerde weerlegging van het standpunt van het OM en de reclassering. Tot slot heeft klager ten behoeve van de voorwaardelijke invrijheidstelling te kennen gegeven bereid te zijn mee te werken aan gedragsonderzoek. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De verlofaanvraag van klager is afgewezen naar aanleiding van het negatieve advies van het OM vanwege de ernst van de feiten, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Daarnaast werkt klager niet mee aan rapportages, toont hij geen inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en bekommert hij zich niet om het welbevinden van de slachtoffers. Hij heeft volgens de reclassering pro-criminele opvattingen en verkeert in een crimineel-sociaal netwerk. Daarnaast ziet de reclassering risicofactoren ten aanzien van nieuwe justitiecontacten en dient hij in een gedwongen kader behandeld te worden. Dit is tot op heden niet gebeurd. Daarbij kan de reclassering, gelet op de ontkennende houding van klager, geen uitspraak doen over het recidiverisico. Gelet op het voorgaande zijn de weigeringsgronden in artikel 4, onder b en onder h, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) van toepassing.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van algemeen verlof, omdat klager is veroordeeld voor ernstige feiten, te weten uitbuiting en seksueel misbruik van een minderjarige, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Klager werkt niet mee aan rapportages, toont geen inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en bekommert zich niet om het welbevinden van de slachtoffers. Hij heeft pro-criminele opvattingen en verkeert in een crimineel-sociaal netwerk, aldus de reclassering. Daarin ziet de reclassering risicofactoren ten aanzien van nieuwe justitiecontacten en dient hij in een gedwongen kader behandeld te worden. Zolang klager geen inzicht geeft in zijn persoon en de achtergrond van zijn handelen, lijken vrijheden een te groot risico te vormen voor de maatschappij, potentiële slachtoffers en wellicht ook zijn slachtoffers. De reclassering ziet in het advies van 22 maart 2018 een man met pro-criminele opvattingen, die in een crimineel sociaal netwerk verkeert. Dit ziet zij als risicofactoren ten aanzien van nieuwe justitiecontacten. Omdat klager zijn medewerking aan het opstellen van een psychologisch- en psychiatrische rapportage heeft geweigerd, heeft de reclassering geen zicht op eventuele persoonlijkheidsproblematiek. Gezien de ernst van het delict en de geconstateerde risicofactoren, acht zij toezicht en diagnostiek en mogelijke behandeling in een gedwongen kader van belang om, onder andere, meer duidelijkheid te krijgen over de persoon van klager, een delictscenario op te kunnen stellen en aandacht te hebben voor zijn pro-criminele denkwijze. Gezien de ontkennende houding van klager, kan de reclassering geen uitspraak doen over het recidiverisico.
3. De beoordeling
Klager verbleef sinds 15 november 2017 in detentie. Op 13 maart 2019 is klager voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Uit het dossier volgt dat klager is veroordeeld wegens uitbuiting en seksueel misbruik van een minderjarige. Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat het ernstige feiten betreft waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico vanwege klagers ontkennende houding. Volgens de reclassering is sprake van een pro-criminele houding. Gezien de ernst van het delict en de geconstateerde risicofactoren acht zij toezicht en diagnostiek en mogelijk behandeling in een gedwongen kader van belang om meer duidelijkheid te krijgen over de persoon van klager. Klager stond hier echter ambivalent tegenover. Voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. Dat klager zich ten behoeve van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling wel bereid heeft verklaard mee te werken aan gedragsonderzoek, doet daaraan niet af. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 mei 2019.
secretaris voorzitter