Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3657/GB, 20 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3657/GB

Betreft:            [klager]            datum: 20 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot uitstel van zijn melddatum afgewezen.

2.         De feiten

Op 15 april 2019 is klager opgeroepen zich op 16 mei 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg voor het ondergaan van 97 dagen gevangenisstraf. Op 15 april 2019 heeft klager een verzoek tot uitstel van deze melddatum ingediend, dat op 7 mei 2019 en op 9 mei 2019 - nadat klager nogmaals in de gelegenheid is gesteld zijn verzoek te onderbouwen - is afgewezen. In afwachting van de behandeling van het beroep is aan klager uitstel verleend tot 27 mei 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Door klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het is juist dat klager sinds juni 2016 bekend is met de noodzaak tot tenuitvoerlegging en dat die periode in principe voldoende is om maatregelen en voorzieningen te treffen om de consequenties van de aanstaande detentie op te vangen. Echter is sprake van een onvoorzienbare omstandigheid, nu een werknemer van klager in januari 2019 ontslag heeft genomen. Als niet tijdig een nieuwe werknemer wordt aangenomen en opgeleid, loopt de continuïteit van zijn onderneming ernstig gevaar. In januari 2019 heeft klager daarom een nieuwe werknemer aangenomen, die nog vier maanden nodig heeft om de onderneming zelfstandig voor te zetten. Klager benadrukt het belang van een goede voortzetting, nu zijn gezin volledig afhankelijk is van het inkomen dat gegenereerd wordt met de onderneming. Daarbij heeft zijn dochter de spierziekte multiple sclerose en is zij recentelijk opgenomen. Juist in deze opnamefase is het van belang dat zij enige stabiliteit kent. Tot slot merkt klager op dat de Minister onvoldoende is ingegaan op hetgeen klager heeft aangevoerd met betrekking tot zijn voorkeur voor plaatsing in de p.i. Dordrecht of de p.i. Nieuwegein.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is sinds 7 juni 2016, de datum van de uitspraak, bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Op 8 januari 2019 is het arrest onherroepelijk geworden. Klager heeft ruimschoots de tijd gekregen om zorg te dragen voor achtervang. Het is onduidelijk waarom klager vier maanden de tijd heeft om zijn nieuwe werknemer in te werken. Voor wat betreft de dochter van klager blijkt uit de stukken dat zij meerderjarig is. Bovendien kan hij in de inrichting verzoeken om een tijdelijk verlaten van de inrichting om aanwezig te kunnen zijn bij de afspraken van zijn dochter. Ten aanzien van klagers verzoek om geplaatst te worden in de p.i. Nieuwegein of de p.i. Dordrecht wordt opgemerkt dat een reservering is gemaakt voor klager in de p.i. Middelburg. Er is geen zicht op vrije capaciteit in de p.i. Dordrecht of de p.i. Nieuwegein. Te zijner tijd kan klager een overplaatsingsverzoek indienen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager verzoekt om uitstel van de melddatum vanwege problematiek met betrekking tot de voortzetting van zijn onderneming en de medische situatie van zijn dochter. Daarbij verzoekt hij om plaatsing in een andere inrichting, vanwege de reisafstand voor zijn bezoek. Klager is op 7 juni 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen. Dit vonnis is in januari 2019 onherroepelijk geworden.

4.3.      Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zijn problemen met betrekking tot de voortzetting van zijn onderneming onvoldoende onderbouwd, nu onvoldoende is gebleken dat de continuïteit van zijn bedrijf door de nieuwe medewerker en/of door anderen in klagers netwerk niet kan worden gewaarborgd. Onvoldoende is gebleken dat een detentie van ongeveer drie maanden die continuïteit onmogelijk maakt. Bovendien is het inherent aan het ondergaan van een vrijheidsstraf dat dit van invloed is op de bedrijfsvoering van klagers bedrijf.  Hoewel de wens van klager om bij de ziekenhuisafspraken van zijn (meerderjarige) dochter aanwezig te zijn begrijpelijk is, kan dit evenmin leiden tot toewijzing van zijn verzoek. 

4.4.      De beslissing om klager te plaatsen in de p.i. Middelburg, die is gelegen in een arrondissement aanpalend aan het arrondissement van vestiging, kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven